In het najaar van 2001 heeft De Wandelgek een backpack reis gemaakt door Italië, van Veneto naar Toscane, naar Campania en daarna terug naar Veneto. In het voorjaar van 2010 is De Wandelgek voor een korte wandelvakantie terugeweest in Italië, maar nu in Trentino-Alto Adige.
Italië, officieel de Italiaanse Republiek (Italiaans: Repubblica Italiana), is een land in Zuid-Europa. Ten noorden grenst Italië aan Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Slovenië. De rest van het land wordt omringd door de Tyrreense Zee, de Middellandse Zee, de Ionische Zee en de Adriatische Zee. De eilanden Sicilië, Sardinië en Elba en een aantal kleinere eilanden behoren ook tot Italië.
Een groot deel van het vasteland van Italië is gelegen op het Apennijns Schiereiland en wordt omgeven door water. Vanwege de langgerekte vorm wordt het land ook wel “de laars” genoemd. Op een grondgebied van ruim 300.000 km² wonen 61.261.254 (2012) Italianen. De hoofdstad van het land is Rome (Roma). De onafhankelijke staten Vaticaanstad, waarvan de paus het hoofd is, en San Marino zijn twee enclaves binnen de Italiaanse grenzen. Campione d’Italia is een Italiaanse exclave in Zwitserland.
Italië was in de Oudheid het centrum van het Romeinse Rijk, dat uitgroeide tot het grootste rijk van Europa. Later stond in Italië, meer bepaald in de regio Toscane, de wieg van de renaissance. Op 17 maart 1861 vond de Italiaanse eenwording plaats, en sinds de monarchie in 1946 door de bevolking werd weggestemd, is het bestaan van de Repubblica Italiana een feit. Het tegenwoordige Italië is een parlementaire republiek met zowel een president als een premier aan de macht en is op internationaal gebied vertegenwoordigd in organisaties als de Europese Unie, de Verenigde Naties, de NAVO, de WTO en de G8.
Italië hoort bij de top tien landen in de Quality-of-life index.
Geschiedenis
Oudheid
Vóór de opkomst van de stadstaat Rome was Italië bevolkt met een groot aantal volken: naast de Romeinen waren er de Etrusken, Apuliërs, Latijnen, Liguriërs, Sabijnen, Samnieten, Bretii en in de Povlakte de Kelten (Galliërs). Vanaf de 8e eeuw v.Chr. vestigden de Grieken koloniën in Zuid-Italië en op Sicilië.
De macht van de Romeinen breidde zich uit over Italië en vervolgens over het Iberisch Schiereiland. Carthago was in de 3e en 2e eeuw v.Chr. de grote rivaal in het Middellandse Zeegebied, waarmee in 146 v.Chr. definitief werd afgerekend in de laatste van de drie Punische Oorlogen. Zo kwam de weg vrij voor de opkomst van het Romeinse Rijk, dat eeuwenlang het Middellandse Zeegebied, de Balkan, West-Europa en delen van het Midden-Oosten beheerste. Hieraan is toe te schrijven dat in grote delen van Zuid- en West-Europa nog romaanse talen worden gesproken die afstammen van het Latijn.
De Romeinen namen kennis en cultuur van de door hen veroverde Grieken over en pasten deze praktisch toe. Zelf brachten zij veel innovaties voort op bouwkundig, militair, bestuurlijk en juridisch terrein. Hun aquaducten, circussen, triomfbogen en de restanten van de wegen die zij in hun hele rijk aanlegden, zijn nog op veel plaatsen te vinden.
Middeleeuwen en nieuwe tijd
Na de ondergang van het West-Romeinse Rijk in 476 raakte Italië in verval. Rome bleef niettemin het centrum van de Rooms-katholieke kerk, die zijn invloed over Europa nog lang zou uitbreiden en vasthouden. Italië kende een veelheid aan vreemde overheersers: Ostrogoten, het Oost-Romeinse Rijk, de Lombarden. In Midden-Italië ontstond de Pauselijke Staat. In Noord-Italië kwamen de Franken onder Karel de Grote.
In de 9e en 10e eeuw veroverden de Arabieren Sicilië, waar ze het Emiraat Sicilië stichtten. De Normandiërs werden tegen hen te hulp geroepen. Deze stichtten op Sicilië hun eigen koninkrijk. In de 11e eeuw trok de handel langzaam weer aan. Vooral de handel overzee bloeide in handelssteden als Amalfi, Pisa, Genua en Venetië. Dante Alighieri kan met zijn Goddelijke Komedie (begin 14e eeuw) gezien worden als het beginpunt van een Italiaanse literaire cultuur, onderscheidbaar van het Latijn. De renaissance brak in Italië aan in de 14e eeuw met Giotto en heeft in grote delen van Europa invloed gehad. De Italiaanse renaissance heeft grote beeldende kunstenaars als Botticelli, Michelangelo, Leonardo da Vinci, Titiaan en Rafael voortgebracht en eindigde in de 16e eeuw.
Aan het begin van de 16e eeuw verplaatste de handel zich van het Middellandse Zeegebied naar de Atlantische Oceaan: een gevolg van de ontdekkingsreizen en de nieuwe zeeroutes met de Nieuwe Wereld, India, China en Indonesië. Het directe gevolg was een afname van de macht van de Italiaanse stadstaten. Italië werd een speelbal van de grote mogendheden Spanje, Frankrijk en Oostenrijk, maar had die ook nodig om het expanderende Ottomaanse Rijk te kunnen weerstaan. Het pauselijke gezag en de pauselijke invloed namen in Noord-Europa sterk af door de protestantse reformatie.
Italiaanse eenwording
De Italiaanse staatkundige vereniging was een langdurig proces gestart in de 19e eeuw, en politiek gezien beginnend bij het Congres van Wenen (1815). In 1861 werd de Italiaanse staat uitgeroepen, met eerst Turijn en later Florence als hoofdstad. Italië kreeg een tweekamerstelsel met een door de koning benoemde Senaat en een gekozen Kamer. Gedurende de eerste decennia werd het gezag van de regering ondermijnd door de twisten tussen de politieke partijen – de liberalen en de radicalen – en persoonlijke schandalen van politici. De belangrijkste politieke figuren in deze tijd waren Agostino Depretis en Francesco Crispi.
De Italianen kregen Venetië in 1866 in handen dankzij een bondgenootschap met Pruisen tegen Oostenrijk. De verhouding met de toen nog grote Pauselijke Staat, die het land doormidden deelde, bleef moeilijk, zodat Rome pas na een oorlog in 1870 tot hoofdstad kon worden uitgeroepen. In de jaren 80 van de 19e eeuw verwierf Italië de koloniën Italiaans-Eritrea en Italiaans-Somaliland. In 1912 veroverde Italië na de Italiaans-Turkse Oorlog Libië en de Dodekanesos op het Ottomaanse Rijk, wat werd bezegeld bij de Vrede van Lausanne. Het algemeen stemrecht voor mannen werd op 25 mei 1912 ingevoerd met de eerste verkiezingen op 26 oktober 1913; vrouwenkiesrecht werd pas in 1945 ingevoerd.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleef Italië aanvankelijk neutraal. Nadat de geallieerde mogendheden bij het verdrag van Londen royale gebiedsuitbreiding hadden toegezegd, verklaarde Italië in mei 1915 de oorlog aan Oostenrijk-Hongarije en in augustus 1916 ook aan Duitsland. In militair opzicht was de oorlog geen succes, maar bij het Verdrag van Saint-Germain werd Italië beloond met Istrië en Triëste, Zadar (Zara) in Dalmatië en geheel Zuid-Tirol. De kwestie Zuid-Tirol bleef vervolgens de Italiaans-Oostenrijkse betrekkingen belasten. Fiume (Rijeka), dat aanvankelijk tot vrijstaat was verklaard, werd in 1919-1920 eigenmachtig door de dichter-politicus Gabriele D’Annunzio voor Italië bezet.
Fascisme en de Tweede Wereldoorlog
In oktober 1922 kwam Benito Mussolini, leider van de Partito Nazionale Fascista, na een mars op Rome aan de macht, daarbij gesteund door koning Victor Emanuel III. In de daaropvolgende jaren veranderde Mussolini het koninkrijk Italië in een totalitaire, fascistische staat, waarvan hijzelf de Duce (leider) was.
De relatie tussen het Vaticaan en de Italiaanse staat was sinds de verovering van Rome in 1870 problematisch geweest. Pas in 1929 werd dit probleem opgelost met het Verdrag van Lateranen, waarbij van de wereldlijke macht van de paus slechts een ministaatje in de stad Rome overbleef
In 1935 werd het Keizerrijk Ethiopië binnengevallen door Mussolini, passend in zijn droom van een nieuw Romeinse Rijk. Italië raakte internationaal geïsoleerder en werd een bondgenoot van nazi-Duitsland, waarmee het de as Rome-Berlijn vormde. In 1939 annexeerde Italië Albanië en in juni 1940 verklaarde het, na enige twijfel van Mussolini, de oorlog aan Engeland en Frankrijk. Frankrijk, Griekenland en gebieden in Noord-Afrika werden binnengevallen, maar alleen met veel moeite en met Duitse steun konden tegenstanders verslagen en gebieden behouden blijven. Desondanks bereikte het Italiaanse rijk zijn hoogtepunt qua omvang.
Het tij begon echter te keren toen de geallieerden vanaf Sicilië begonnen aan de Italiaanse campagne waarin ze moeizaam naar het noorden optrokken. De Italiaanse regering zette Mussolini af en sloot vrede met de geallieerden en verklaarde de oorlog aan Duitsland en de asmogendheden, al moesten de geallieerden het in Italië nog opnemen tegen nazi’s en overgebleven Italiaanse fascisten. Dit leidde nog tot felle gevechten en zware schade op Italiaans grondgebied. Mussolini werd gevangengezet, maar door de Duitsers bevrijd. Hij werd aan het hoofd geplaatst van de Italiaanse Sociale Republiek, een vazalstaat in Noord-Italië die de facto door nazi-Duitsland bestuurd werd.
Nadat de laatste Duitse SS-eenheden zich in april 1945 overgaven in Noord-Italië werd Mussolini door partizanen gearresteerd en vermoord. In totaal kostte de Tweede Wereldoorlog in Italië aan circa 450.000 mensen, zowel militaire slachtoffers als burgerslachtoffers en slachtoffers van de Jodenvervolging, het leven.
Republiek
Na de ineenstorting van het fascistische regime werd de monarchie ter discussie gesteld, met name vanwege de opstelling van het koningshuis ten tijde van dat fascistische bewind. In een referendum gehouden op 2 juni 1946 koos een krappe meerderheid van de bevolking voor een staatsvorm als democratische republiek. De democratische republikeinse grondwet trad op 1 januari 1948 in werking. Daarin is onder meer bepaald dat mannelijke afstammelingen van de koninklijke familie Italië niet meer in mochten (deze bepaling werd door de regering Berlusconi in 2002 overigens uiteindelijk geschrapt nadat de nazaten van het koningshuis een beroep deden op het Europese recht van vrijheid van verkeer) en is hen de koninklijke titel ontnomen. Ook is de fascistische partij (PNF) verboden en is bepaald dat de republikeinse staatsvorm niet gewijzigd kan worden. De Italiaanse republiek kent een president (Presidente della Repubblica italiana) die voornamelijk een ceremoniële functie vervult. Naar aanleiding van voornoemd referendum werd de dag waarop dit gehouden was sindsdien een officiële vrije dag als ‘Dag van de Republiek’.
Italië is sinds de jaren 50 lid van de NAVO en vanaf de oprichting lid van de EG.
Geografie
Fysieke kenmerken
Ongeveer 75% van Italië is bergachtig of heuvelachtig en ruwweg 20% van het land is bebost. Er zijn smalle stroken van laagland langs de Adriatische kust en de delen van de Tyrreense kust.
In het noorden van het land liggen de Alpen en de Dolomieten, en verder strekken de Apennijnen zich uit van Genua (Genova) in het noorden tot voorbij Napels (Napoli) in het zuiden. Het hoogste punt van de Italiaanse Alpen is de berg Mont Blanc de Courmayeur, die 4765 meter hoog is. Daarmee is deze berg het hoogste punt van Italië. Het hoogste punt van de Apennijnen ligt in het bergmassief Gran Sasso d’Italia: de berg Corno Grande is met 2912 meter daar het hoogst. Ook is het noorden rijk aan een aantal grote meren: het Lago Maggiore, het Comomeer (Lago di Como), het Lago d’Iseo en het Gardameer (Lago di Garda). In het midden van Italië liggen nog een aantal meren, waarvan het Meer van Bolsena het grootste is. Belangrijke rivieren zijn de Tiber, de Arno en de Po; De Po is veruit de belangrijkste: de meeste Alpenrivieren (onder andere de Ticino, de Oglio en de Noce, maar niet de Adige) monden hierin uit en het is de slagader van de laagvlakte van de Po, Italiës grootste agrarische gebied en graanschuur.
Noordelijk Italië, dat grotendeels uit een enorme vlakte bestaat die door de Alpen in het noorden wordt omvat en door de Po-rivier en zijn zijrivieren wordt afgevoerd, bestaat uit de gebieden van Ligurië, Piëmont, Valle d’Aosta, Lombardije, Veneto, en een deel van Emilia-Romagna (dat zich in Centraal-Italië uitbreidt). Gran Paradiso (4061 m), de hoogste berg die geheel binnen Italië ligt, ligt in Valle d’Aosta. Het Italiaanse schiereiland bestaat uit Centraal-Italië (Marche, Toscane, Umbrië en Latium) en zuidelijk Italië (Campanië, Basilicata, Abruzzen, Molise, Calabrië en Apulië).
Naast de beroemde vulkaan de Vesuvius, die in het jaar 79 verwoestend uitbarstte, heeft Italië nog een aantal actieve vulkanen: de Etna op Sicilië, Stromboli, Vulcano en andere.
De hoofdstad en grootste stad van Italië is Rome. Enkele andere grote Italiaanse steden zijn: Milaan (Milano), Turijn (Torino), Genua (Genova), Venetië (Venezia), Florence (Firenze), Bologna, Verona, Napels (Napoli), Ancona, Bari, Perugia, Cagliari, Catania, Messina en Palermo.
Het grootste deel van Italië is in cultuur gebracht en op de grasrijke berghellingen grazen schapen. De brede, vlakke Povlakte is het meest vruchtbare gebied. Italië bezit weinig natuurlijke rijkdommen en voert bijna al zijn olieproducten in.
Klimaat
Het grootste deel van Italië heeft een mediterraan klimaat met warme zomers en zachte winters. In het noorden is het kouder dan in het zuiden. Het klimaat is daar enigszins vergelijkbaar met dat in België en Nederland, maar met koudere winters en warmere zomers. In de Alpen en de Apennijnen heerst een pool/hooggebergteklimaat en valt er vaak sneeuw. Op Sicilië is het nog warmer en valt er minder neerslag.
Veel winden in Italië hebben een naam, zoals de tramontana, wat ‘over de bergen’ betekent. Deze straffe, koude noordenwind is vooral voelbaar in de winter. Het is een droge wind, doordat al veel neerslag in het noorden is gevallen. De uit Griekenland afkomstige ‘Greco’-wind lijkt erg op de tramontana, maar brengt meer wolken en dus meer neerslag mee.
Flora
De flora van Italië is de rijkste van Europa. Traditioneel werd het aantal vaatplanten op zo’n 5500 soorten geschat. Echter per 2004 kent de Data bank of Italian vascular flora 6.759 soorten. Hiervan zijn er 700 endemisch. Geobotanisch deelt de Italiaanse flora zich in zowel het Circumboreale gebied als het Middellandse Zeegebied in. Volgens de index samengesteld door het Italiaanse ministerie voor milieu in 2001 zijn er 274 soorten vaatplanten beschermd.
Demografie
Vanaf midden jaren 90 had Italië als één van de eerste landen op het oude continent een negatieve bevolkingsgroei. Met andere woorden was het aantal geboortes kleiner dan het aantal mensen dat overleed. In de laatste twee à drie jaren is er weer van een heel geringe groei sprake. Behalve Rome en Palermo kennen de grote steden een dalend aantal inwoners.
Immigratie
De illegale immigratie via Zuid-Italiaanse havens en stranden, onder meer uit Albanië en Turkije, wordt met name in het noorden van Italië gezien als oorzaak van stijgende misdaad. Het is vooral ook een grensoverschrijdend probleem, aangezien landen als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland voor veel van deze migranten als eindbestemming gelden. Alhoewel de Italiaanse regelgeving, in het kader van Schengen, inmiddels op niveau is, bestaan nog lacunes in de implementatie daarvan langs de uitgestrekte Italiaanse kust. In april 2000 hebben de Italiaanse en de Albanese regering een akkoord gesloten over de jaarlijkse toelating van 5000 Albanezen in Italië. Voorheen heeft Italië soortgelijke akkoorden afgesloten met Tunesië en Marokko.
Italië kent ook een grote toestroom van migranten via het eiland Lampedusa. In 2006 zijn al 485.000 aanvragen gedaan voor extra-communautaire werknemers terwijl het quotum voor 2006 vastgelegd was op 170.000. De regering wil contacten aanhalen met Libië en meer EU-samenwerking realiseren inzake migratie. Tijdens de informele bijeenkomst in Lahti op 20 oktober 2006 stond dit onderwerp op de agenda. Italië steunde het betoog van de Spaanse premier Zapatero voor meer EU-samenwerking op het gebied van immigratie en samenwerking met de landen van oorsprong en de transitlanden.
Om de grote toestroom immigranten terug te dringen is in mei 2009 een nieuwe immigratiewet goedgekeurd door het Italiaanse Parlement. Deze maakt van illegale immigratie een strafbaar vergrijp. Het illegaal verblijven in Italië wordt bestraft met een boete die kan variëren van €5000 euro tot €10.000 en daarnaast wordt de persoon in kwestie ook het land uitgezet.
Kritiek op migratiebeleid
Hoewel Italië pleit voor meer samenwerking, zijn er ook geluiden te horen die Italië in een ander licht stellen. Amnesty International meldt dat er geen specifieke wet is die asielzoekers beschermt en dat de huidige immigratiewetgeving geen verbetering inhoudt. Ook het bouwen van detentiekampen in Libië keurt zij af. Meer dan 1425 immigranten zijn volgens Amnesty International naar Libië uitgezet. Sinds 2004 krijgt Libië financiële steun van Italië en militair materieel in ruil voor het tegenhouden van migranten. Italië helpt op deze manier dus met het oprichten van opvangkampen in Libië voor illegale immigranten. Verder kent Italië volgens Amnesty een gebrekkige asielprocedure die er toe leidt dat asielzoekers zelfs worden uitgezet vooraleer hun beroepsprocedure tegen een afwijzing begint te lopen.
Dit gebeurde bijvoorbeeld met de vluchtelingen op het Duitse schip Cap Anamur. In eerste instantie stelde Italië dat het niet verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien het schip eerst Malta had aangedaan. Maar dit is volgens Amnesty niet het geval, omdat de vluchtelingen niet in Malta de mogelijkheid hadden gehad om een asielaanvraag in te dienen. Het eerste land waar de vluchtelingen de mogelijkheid hebben om asiel aan te vragen, wordt gezien als het land dat het behandelt en dan kijkt of het verantwoordelijk is voor de afhandeling van het asielverzoek. Ook is het zo dat minderjarige asielzoekers in Italië eerst opgesloten worden in gewone detentiekampen voor ze in jeugdkampen terechtkomen:
- 2005: 1.622 van de 22.939 migranten die de Italiaanse kust bereikten, zijn minderjarig;
- 2006: 1.335 van de 22.016 migranten die de Italiaanse kust bereikten, zijn minderjarig.
Taal
De grote meerderheid van de bevolking spreekt Italiaans (waaronder verscheidene dialecten); er zijn Duits-, Frans-, Sloveens-, Grieks-, Friulaans- en Kroatischsprekende minderheden. In de stad Alghero, op het eiland Sardinië, spreekt men Algherees. Het Italiaans komt van het Latijn (de taal die de Romeinen spraken). De Duitssprekende minderheid in Noord-Italië wordt Zimbern genoemd.
Religie
De meeste Italianen zijn rooms-katholiek. Hoewel het sinds 1984 niet langer de staatsgodsdienst van Italië is, heeft het rooms-katholicisme in Italië veel invloed op de Italiaanse cultuur. Uit een onderzoek, gehouden in het jaar 2006, is gebleken dat 87.8% van de Italianen zichzelf als rooms-katholiek zien. Slechts iets meer dan een derde van deze groep (36,8%) zegt praktiserend rooms-katholiek te zijn.
Er zijn verder ook protestantse minderheden, zoals de Waldenzen met onder meer een gemeente in Rome, maar vooral vanaf 1960 zijn er ook vele andere religieuze minderheden in Italië.
De meeste Italianen geloven in een God of in een andere spirituele kracht. In een Eurobarometer Poll uit 2005 zei:
- 74% van de Italianen dat ze geloven dat er een God is;
- 16% van de Italianen dat ze geloven dat er een soort geest of bovennatuurlijke kracht bestaat;
- 6% van de Italianen dat ze niet geloven dat er een soort geest, God of bovennatuurlijke kracht bestaat in welke vorm dan ook.
De Heiligen Bernardinus van Siena, Catharina van Siena en Franciscus van Assisi zijn de patroonheiligen van Italië.
Politiek en overheid
Staatsinrichting
De overheid is gebaseerd op de grondwet van 1948. Het tweekamerparlement bestaat uit de Kamer van Afgevaardigden (630 leden) en de Senaat, die uit 315 leden samengesteld is. Beide kamers worden om de vijf jaar verkozen, vroeger op basis van evenredige vertegenwoordiging, tegenwoordig op basis van een ingewikkelde mix van evenredige vertegenwoordiging en een bonus voor de winnaar in de diverse regio’s. Beide kamers hebben gelijke bevoegdheden.
De Raad van Ministers, die door de premier wordt geleid moet het vertrouwen van het parlement hebben. Het staatshoofd is de president, die in een gezamenlijke zitting door het parlement wordt gekozen. De president heeft gelimiteerde bevoegdheden.
Politieke geschiedenis
De Italiaanse politiek werd vanaf de Tweede Wereldoorlog lange tijd gedomineerd door drie partijen: de communistische PCI, met in het begin van de jaren 70 34% van de kiezers achter zich, en de christendemocratische Democrazia Cristiana, toen goed voor 39%, alsmede de sociaaldemocratische PSI (Partito Socialista Italiana). De angst voor de communistische partij was een van de factoren die de DC hielp van 1947 tot 1992 in het zadel te blijven, in diverse coalitie’s, veelal samen met de PSI.
Toenmalig premier Aldo Moro was in de jaren 70 één van de weinigen die begreep dat de uitsluiting van de PCI voor de regering ook een voortdurende uitsluiting van een belangrijk deel van het electoraat betekende. Hij deed pogingen om een zogenaamd historisch compromis met de PCI te bereiken. Hij werd echter in 1978 door de Rode Brigades ontvoerd en vervolgens vermoord, waarna het idee verder geen vervolg kreeg.
In een laatste poging om het ‘oude’ politieke systeem te redden werd in 1984 de PSI-socialist Bettino Craxi premier, die voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis zo goed als de gehele termijn zijn regering bij elkaar kon houden.
Hierna echter kwam een serie corruptieschandalen aan het licht, die weliswaar alle partijen trof, maar die vooral de DC en de PSI van Craxi in een diepe crisis stortte. Uiteindelijk leidde deze crisis zelfs tot de opheffing van zowel de DC alsmede de PSI in de periode 1992-1994. Deze operatie ‘Maní pulite’ (schone handen) kwam in 1992 op gang na de ontdekking door onderzoeksrechter Antonio Di Pietro van grootscheepse politieke corruptie (Tangentopoli, Omkoopstad) in Milaan en op basis van de onderzoeken naar aanleiding van de moord op rechter en maffiabestrijder Falcone.
Het gevolg was, dat het kiessysteem volledig werd hervormd (voornamelijk in een meerderheidsysteem met districtenstelsel) en de politieke constellatie werd tegelijk volledig door elkaar geschud.
Vanaf de jaren 90 wordt de Italiaanse politiek beheerst door enerzijds een rechts blok, met Forza Italia (de partij van Silvio Berlusconi), de separatistische en xenofobe Lega Nord van Umberto Bossi en de post-fascistische Alleanza Nazionale. Daartegenover staat een centrumlinks blok (= Ulivo), momenteel onder leiding van voormalig Europees commissievoorzitter Romano Prodi. Huidig president is Giorgio Napolitano, ook al van linkse garnituur: hij behoort tot de partij Democratici di Sinistra.
Centrum-links won op 9 en 10 april 2006 nipt de verkiezingen en voorkwam zo dat de kort daarvóór gevallen rechtse regering Berlusconi een nieuwe termijn kreeg. Deze had een populistische neoliberale/conservatieve politiek gevolgd en werd tegelijk geteisterd door beschuldigingen van corruptie, vooral aan het adres van premier Berlusconi. Hij zou fiscale fraude gepleegd en rechters omgekocht hebben als leider van zijn zakenimperium. Hij stelde zichzelf echter buiten vervolging door een wet die de premier onschendbaarheid verschaft zolang hij in functie is. Ondertussen zijn alle corruptiezaken tegen hem zo goed als verjaard.
Berlusconi kreeg ook scherpe kritiek omdat hij als eigenaar van drie commerciële televisiestations een mediamonopolie had dat hij misbruikte. Bovendien zuiverde hij als premier ook de openbare omroep Rai van al te kritische journalisten en programmamakers.
Na zijn verkiezingsnederlaag van 2006 maakte Berlusconi gewag van fraude, maar daar bleek uiteindelijk niets van aan. Prodi had de verkiezingen nipt gewonnen met 49,8% tegen 49,7%. De winst is vooral gekomen dankzij de stemmen uit het buitenland, van Italianen buiten Italië die voor het eerst stemrecht hadden verkregen; een wetsverandering overigens waar met name rechts jarenlang voor had gepleit. Sinds de verkiezingen van 2006 werd het land vervolgens geregeerd door de centrum-linkse regering van Prodi, die echter in een voortdurende staat van crisis het land bestuurde, aangezien de meerderheid in het parlement (met name in de Senaat) dermate klein was dat regelmatig de vertrouwenskwestie aan de orde kwam om ook echt àlle stemmen van links mee te laten stemmen ten faveure van de voorgestelde regeringsbesluiten. Uiteindelijk viel de regering dan ook op 24 januari 2008 nadat de kleine partij UDEUR (3 zetels in de Senaat) onder leiding van minister Mastella zijn steun introk. Hiermee kon de regering niet meer op een meerderheid in de Senaat terugvallen en moest Prodi zijn ontslag aanbieden aan president Napolitano. Laatstgenoemde besloot, na een mislukte poging tot het formeren van een interim-regering, verkiezingen uit te schrijven voor april 2008.
Na deze val van de regering-Prodi werd het rechtse blok nog steeds aangevoerd door Silvio Berlusconi. Het linkse blok werd geleid door Walter Veltroni, ex-burgemeester van Rome, en partijleider van de destijds pas opgezette Partito Democratico (PD). De consituerende delen van de PD (onder andere ook de grootste als DS en Margherita) hebben zich vastgelegd in een opgaan in de nieuwe PD.
Aan centrum-rechtse zijde ontstond ook een nieuwe grote partij, waarin onder andere Forza Italia en Alleanza Nazionale zijn opgegaan. Onder leiding van Silvio Berlusconi nam Il Popolo della Libertà het in de parlementsverkiezingen van 2008 op tegen Veltroni’s PD. Deze verkiezingen won Berlusconi met een ruime voorsprong op Veltroni. Hij werd bijgevolg voor de derde maal minister-president van Italië.
Berlusconi beloofde om af te treden mits de hervormingen die opgelegd werden door de Europese Unie ook daadwerkelijk werden nagekomen. Na de goedkeuring van een pakket besparingsmaatregelen door het parlement hield Berlusconi zich aan zijn belofte: hij bood president Napolitano zijn ontslag aan, dit onder luid gejuich van zijn tegenstanders. Deze vroeg dan aan voormalig EU-commissaris Mario Monti om een regering te vormen van technocraten. Op 16 november 2011 stelde laatstgenoemde die regering voor, waarin hij zelf premier en minister van Economie werd.
Bestuurlijke indeling
Het land is verdeeld in 20 regio’s, die in een totaal van 110 provincies worden onderverdeeld.
Deze 20 gebieden hebben ook parlementen en overheden. Als resultaat van een referendum van 2002 dat de regionale bevoegdheden verhoogde, is de federale overheid verantwoordelijk voor buitenlandse relaties en nationale defensie, openbare orde en rechtvaardigheid, verkiezingswet en milieukwesties.
Vijf regio’s hebben een autonome status:
Sicilië (Sicilia) – Sardinië (Sardegna) – Valle d’Aosta – Trentino-Zuid-Tirol (Trentino-Alto Adige) – Friuli-Venezia Giulia.
De overige regio’s zijn: Piëmont (Piemonte) – Lombardije (Lombardia) – Ligurië (Liguria) – Veneto – Emilia-Romagna – Toscane (Toscana) – Umbrië (Umbria) – Marche (Marche) – Latium (Lazio) – Abruzzen (Abruzzo) – Molise – Campanië (Campania) – Apulië (Puglia) – Basilicata – Calabrië (Calabria).
Kunst en cultuur
Italië is op kunstgebied zeer bekend om de renaissancekunst.
Literatuur
De Italiaanse literatuur ontstond in het begin van de 12e eeuw, ietwat laat vergeleken met literatuur van andere Romaanse talen zoals het Frans. De langere instandhouding van het Latijn in Italië speelde hierbij een grote rol en ook het regionalisme, gekenmerkt door de grote diversiteit aan dialecten. Bekende namen uit de Italiaanse literatuur zijn onder andere Dante Alighieri (Divina Commedia), Boccaccio (Decamerone), Niccolò Machiavelli, Ludovico Ariosto, Gabriele D’Annunzio, Sibilla Aleramo, Luigi Pirandello en Dario Fo.
Film
Wat ook wereldwijd bekend is, is de Italiaanse film. In de jaren 60 van de vorige eeuw begon de echte bloeitijd van de Italiaanse film. Fellini maakte toen La Dolce Vita (1960) en Marcello Mastroianni, Sophia Loren en Guilietta Masina werden internationale sterren. De Italiaanse films zijn nauw verbonden met de Italiaanse samenleving en de filmmakers geven ook daarop hun persoonlijke artistieke visie.
Gastronomie
Italië is zeer bekend om zijn pasta’s, ijs en pizza en verder om zijn goede tomaten (=pomodori) en olijven. Tevens wordt er veel koffie en wijn gedronken. Elke streek heeft zijn bijzondere culinaire specialiteiten en wijnen waarvan die van Toscane het bekendst zijn. Het eten van Italië valt onder de mediterrane keuken.
Het Italiaanse ontbijt is doorgaans eenvoudig en bestaat vaak uit koffie of koffie met melk met daarbij brood, boter en jam. Zowel in de middag als de avond eet men warm, het avondeten wordt, afhankelijk van de regio, vaak rond een uur of acht gegeten.