Gambrinus/Hertog Jan/Primus/Janneke
Terug naar: Het Overzicht van etiketten
In Tsjechië komt een pilsener voor met de naam Gambrinus. Daar zit een mooi verhaal achter. Er zijn namelijk verschillende theoriën over waar die naam Gambrinus (duidelijk geen tsjechische naam) vandaan zou komen. Een van die verhalen gaat als volgt.
In de vroege middeleeuwen leefde er in het hertogdom Brabant een hertog genaamd Jan I (Jan de Eerste), die bekend stond als een levensgenieter en minnaar van muziek, zang en dichtkunst. Onder dat levensgenieten viel ook de liefde voor bier en hij zorgde er dan ook voor dat bierbrouwers en handelaren in bieringrediënten niet meer (zoals voordien wel het geval was) werden belast. Daardoor ontstond er in Brabant en ook in Limburg een bloeiende biercultuur, die bekend werd tot ver over de grenzen van Brabant en limburg.
Naarmate de tijd verstreek ging deze Hertog Jan model staan voor de allegorische bierkoning Gambrinus, wiens naam ontstond door de volkse verbastering van zijn Latijnse naam (< Jan primus = Jan de eerste).
Wie was deze Hertog Jan van Brabant?
Jan I (Leuven, 1252/54 – Bar-le-Duc, 3 mei 1294) was hertog van Brabant van 1267 tot 1294 en van Limburg van 1288 tot 1294.
Jan was een zoon van Hendrik III en Aleidis van Bourgondië. Hij was verder bekend als minnezanger
Jan I van Brabant volgde zijn mentaal gestoorde oudere broer Hendrik IV op, die door zijn moeder-regentes van de troon was geweerd. Hij huwde in 1273 met Margaretha van Dampierre, dochter van de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre. Zijn eerste vrouw, Margaretha, een dochter van Lodewijk IX van Frankrijk, overleed in 1271 na amper één jaar huwelijk in het kraambed. Jan was vader van:
- Godfried (1273/74 – na 13 september 1283)
- Jan II van Brabant (1275-1312)
- Margaretha van Brabant (1276-1311), die in 1292 huwde met Hendrik VII van Luxemburg (-1313)
- Maria, die in 1305 huwde met graaf Amadeus V van Savoye (1253-1323)
Jan I was een krachtige heerser die zijn gebied aanzienlijk vergrootte. Hij kondigde ook een algemeen landrecht af en reorganiseerde de administratie van zijn vorstendom. Zijn pogingen de Brabantse invloed tussen Maas en Rijn te versterken brachten hem onder meer in botsing met de machtige aartsbisschop van Keulen. Omdat zijn Rijnpolitiek strookte met hun handelsbelangen, kon hertog Jan rekenen op de financiële steun van de Brabantse steden, waaraan hij als tegenprestatie uitgebreide privileges toekende. Zijn belangrijkste aanwinst was het hertogdom Limburg, (samenvallend met het noordoosten van de huidige Belgische provincie Luik en het zuiden van de Nederlandse provincie Limburg, en genoemd naar de burcht Limburg aan de Vesder). Toen de kinderloze hertogin Irmgard van Limburg in 1283 overleed, kocht Jan I het opvolgingsrecht van één van haar erfgenamen over. Dat was niet naar de zin van haar weduwnaar Reinoud I van Gelre. Het verzet werd echter tijdens de Slag bij Woeringen (5 juni 1288) gebroken, waarna het hertogdom Limburg definitief aan Jan I werd toegewezen.
Jan I staat bekend als een levensgenieter en minnaar van muziek, zang en dichtkunst, aan wie een aantal mooie minneliederen als Eens meien morgen vroe (oorspronkelijk in het Middelnederlands) toegeschreven worden. Ook is er een bekend Brabants volkslied waarin hij wordt vereerd. Zijn hartstocht voor jachtpartijen en gewelddadige riddertoernooien moest de hertog echter met de dood bekopen: hij verongelukte tijdens een toernooi.
In Brabantse volkslegenden leeft “hertog Jan” voort als een populaire, gulle en goedlachse vorst die graag in het gezelschap van eenvoudige lieden genoot van spijs en drank. Na de Slag bij Woeringen zou hij een groot overwinningsfeest voor zijn leger hebben gehouden, met heel veel bier. Om zijn soldaten toe te spreken ging hij zitten boven op een stapel biervaten. Volgens sommigen zou hij op die manier model gestaan hebben voor de allegorische bierkoning Gambrinus, wiens naam ontstond door de volkse verbastering van zijn Latijnse naam (< Jan primus = Jan de eerste).
Alleszins wordt zijn afbeelding te paard gebruikt als logo voor de in België populaire biersoort Primus (van Brouwerij Haacht) die naar Jan I verwijst.
Op het logo van het naar hem vernoemde Limburgse biermerk Hertog Jan staat hij afgebeeld als bebaarde vorst in hermelijnen mantel die een grote pul bier heft.
Jan I van Brabant had ook talrijke erkende bastaarden:
In 1272 werd uit een relatie met Janneke Pijllijser (1253-1297) een zoon Jan Pijllijser geboren. In 1273 werd uit een relatie met Johanna van der Balct, een zoon Gilles van der Balct geboren In 1275 werd uit een relatie met Aleydis van der Plas (dienstmeisje op kasteel), een zoon Jan van der Plas geboren.
Van andere bastaarden zou Jan I eveneens de natuurlijke vader zijn: Jan Meeuwe, Margareta van Tervuren en Jan van Mechelen. Al zijn de historici het niet eens over alle bastaarden (zoals over Jan van Mechelen).
Via deze talrijke bastaarden is Jan I van Brabant voorouder van duizenden Vlamingen en Europeanen.
De Legende van Gambrinus; Koning van het Bier
Gambrinus, de koning van de hopIn een stad ergens in Vlaanderen woonde eens een leerling-glasblazer, Gambrinus. Iedereen mocht hem graag. Hij was erg knap, had een rond gezicht en helblauwe ogen en zijn haar leek wel van goud. Als hij op straat liep keken alle meisjes hem na.
Alle meisjes draaiden zich naar hem om, behalve één. Ze heette Flandrine en was zo mooi als een roos. Zoals Gambrinus de knapste jongen van het dorp was, zo was Flandrine het mooiste meisje van de hele streek. Als ze op straat liep, keken alle jongens haar na en in het bijzonder de arme Gambrinus.
Waarom arme Gambrinus? Flandrine was de dochter van een meester-glasblazer. De rang van meester ging in een familie over van vader op zoon en dus kon een weeskind uit het armenhuis, zoals Gambrinus was, nooit meester worden. Daarom keek Flandrine niet naar hem om. De arme Gambrinus wist heel goed, dat hij zich geen illusies hoefde te maken. Hij werd iedere dag meer door zijn liefde voor haar gekweld en toen hij het niet meer kon uithouden, wachtte hij Flandrine op en zei haar zonder eromheen te draaien, dat hij van haar hield. Flandrine antwoordde: “Jij, wil jij me hebben, ik wil jou niet. Ik trouw alleen met een meester, net zoals mijn vader is en mijn grootvader en mijn overgrootvader. Je zult eerst een rang moeten hebben, voordat ik met je zou trouwen, je zou minstens een hertog of een koning moeten zijn.” En toen liep ze hoogmoedig verder.
De goede Gambrinus hield van zijn werk, maar toen Flandrine hem zo afwees, had hij er geen zin meer in. Hij sloot zich op in zijn oude huisje en speelde de hele dag op de viool van zijn gestorven vader. Hij wilde op deze manier Flandrine vergeten.
Maar de arme Gambrinus kon Flandrine niet vergeten, en daarom leerde hij heel goed viool spelen. “Ach wat,” zei hij tenslotte, “als ik dan geen meester in het glasblazen kan worden, dan word ik meester in het viool spelen. Als ik dan beroemd ben en een zak vol geld heb, dan zal Flandrine graag met me trouwen.”
En hij begon viool voor de mensen te spelen. De buren lachten hem eerst uit, want wie had ooit gezien, dat een leerling in het glasblazen viool speelt. Maar spoedig kregen ze plezier in de muziek, vooral de jongeren als ze wilden dansen. Het duurde niet lang of Gambrinus was een beroemd muzikant. Zonder zijn viool was het nergens een echte bruiloft, of een echte kermis.
Maar zijn succes duurde niet lang. Op een keer speelde Gambrinus op een dansfeest en plotseling zag hij daar ook de mooie Flandrine. Zodra Gambrinus haar zag begonnen zijn handen en voeten te beven en zijn vioolspel veranderde in een afschuwelijk gekrijs, zodat de dansende mensen in woede uitbarstten: “Zeg eens, wil je ons voor de mal houden?” Ze grepen zijn muziekinstrument en sloegen het stuk op zijn hoofd. En toen joegen ze hem met een stok weg. Flandrine keek toe en lachte alleen maar.
Het was een harde slag voor Gambrinus. Hij schaamde zich vreselijk en omdat iedereen hem uit zou lachen, zei hij bij zichzelf dat hij aan zijn ongelukkige leven een einde zou maken. Hij nam een lang stuk touw en ging het bos in. Daar zocht hij een stevige eik uit en bond het touw er aan vast. Toen hij het andere eind om zijn hals deed, werd hij plotseling woedend en rukte hij het touw weer van zijn hals. “Dat zullen we nog wel eens zien, of ik Flandrine niet kan krijgen. Ik krijg haar, al zal ik de duivel met mijn ziel moeten betalen.”
Nauwelijks had hij deze woorden uitgesproken, of daar stond bij de kruising van de weg plotseling een man in jagerskleding. Op zijn hoofd droeg hij een vilten hoed, over zijn schouder hing een geweer en op zijn rug had hij een tas. “Wat zeg je daar, Gambrinus? Je zou de duivel je ziel willen geven? Maar waarom?”
Gambrinus schrok. Het was de duivel zelf, die voor hem stond. Hij raapte al zijn moed bij elkaar en zei: “Omdat Flandrine mij niet wil. Zorgt u ervoor, dat ze van mij gaat houden.”
De duivel krabde zich bedenkelijk achter zijn oor en zei: “Dat is moeilijk Gambrinus. Als een meisje niet wil, dan kan zelfs de duivel daar niets aan doen.” Maar zo gauw liet Gambrinus zich niet afschepen. “Zorg dan, dat ik een rijk man word, dan zal ze me beslist willen hebben.” Dat beviel de duivel beter.
“Goed, dat is eenvoudiger. Als je geen geluk in de liefde hebt, dan zul je gelukkig zijn in het spel. Waar je ook speelt zul je winnen. Maar onder één voorwaarde: je moet mij je ziel geven. Over dertig jaar kom ik je halen.” Gambrinus sprong verheugd uit de eik en stak zijn rechterhand uit: “Afgesproken!”
Maar de duivel nam geen genoegen met zijn woord en een handdruk. Gambrinus moest met zijn eigen bloed zijn woorden op papier zetten. Pas toen namen ze allebei tevreden afscheid van elkaar. De duivel ging weer terug naar de hel en Gambrinus trok de wijde wereld in.
Vanaf die tijd ging het hem zeer goed. Eerst probeerde hij zijn geluk in het boogschieten. In Vlaanderen organiseerde men in alle plaatsen wedstrijden in het boogschieten en de beste schutters konden waardevolle prijzen winnen. Gambrinus kocht een pijl en boog en probeerde zijn geluk. Toen hij zich voor de wedstrijd liet inschrijven, lachte iedereen hem uit, want er waren heel veel mensen die dachten dat ze de beste waren. Gambrinus liet zich niet in de war brengen. De ene pijl na de andere schoot hij precies in de roos. Het ging hem zo gemakkelijk af dat de mensen al gauw ophielden hem te bespotten. Het duurde niet lang of Gambrinus was de beste schutter van heel Vlaanderen en won alles, wat er te winnen viel.
Hij kreeg al gauw genoeg van het schieten en probeerde zijn geluk met een ander spel. Hij zorgde voor een vink en ging daarmee naar de vinkenwedstrijd. Deze wedstrijden waren in Vlaanderen nog meer geliefd dan het boogschieten. Op vele vinken zette men soms duizend dukaten. Zo’n gedresseerde vink kon bijna een uur onafgebroken zingen of soms nog langer. De vink van Gambrinus zong het langst. Ook dit keer liet het duivelsgeluk hem niet in de steek. Hij won de eerste prijs en dat was beslist niet weinig, bijna duizend dukaten. Gambrinus trok van de ene stad naar de andere en overal werd hij de grote overwinnaar.
Maar al gauw had Gambrinus ook genoeg van de vinken-wedstrijden en hij probeerde zijn geluk voor de derde maal met kaarten. Eerst in zijn eigen plaats, toen in heel Vlaanderen en tenslotte in alle omringende koninkrijken. Waar hij ook ging kaarten, overal won hij en na korte tijd was hij de rijkste man in Vlaanderen.
Maar ook het geld hielp hem niet over zijn ongelukkige liefde heen. Hij werd er nog steeds door gekweld en op een dag raapte hij al zijn moed bij elkaar, ging naar de mooie Flandrine en zei haar zonder eromheen te draaien, dat hij nog steeds van haar hield, en dat hij nog altijd met haar wilde trouwen.
“Als je met mij trouwt, dan zal al mijn geld van jou zijn.”
“Je geld kun je houden,” lachte Flandrine trots, “ik zeg je nog eens, dat ik alleen maar zal trouwen met een meester-glasblazer, net zoals mijn vader is en mijn grootvader en mijn overgrootvader. Bij al je rijkdom zul je eerst nog een hertogs- of koningskroon moeten dragen! Als je die hebt kun je terugkomen! Maar voor die tijd wil ik je niet meer zien!” En toen liep ze trots verder.
Dat was voor Gambrinus weer een harde slag. Hij had zo gehoopt dat het geld hem zou helpen, maar nu had het geen waarde meer voor hem. Eerst dacht hij dat hij van verdriet zou sterven, maar toen dat niet gebeurde, besloot hij zelf een einde aan zijn ongelukkige leven te maken. Hij nam een lang touw, ging naar de eik in het bos bij de kruising van de weg en bond het touw vast. Maar toen hij het andere eind om zijn hals had gedaan en wilde springen, werd hij plotseling woedend en rukte hij het touw van zijn hals. “We zullen eens zien, of ik die trotse Flandrine niet kan vergeten. Ik vergeet haar, al zal de duivel me daarbij moeten helpen. Hé, duivel, waar ben je?”
Nauwelijks was Gambrinus uit de eik gesprongen of daar stond bij de kruising van de weg de bekende man in de jagerskleren.
“Wat is er nu weer?” vroeg de jager.
“Het geluk in het spel heeft mij niet geholpen, Flandrine wil me niet, hoewel ik toch genoeg geld heb. Doe wat anders voor me. Als je er niet voor kunt zorgen dat ze van mij gaat houden, zorg er dan voor dat ik haar vergeet. Je krijgt toch mijn ziel, dus help me!”
De duivel krabde zich achter zijn oor en zei: “Goed, ik help je, Gambrinus. Ik zal je iets geven, dat niemand anders op de wereld heeft. Kijk daar eens!” De duivel wees met zijn hand naar links en rechts en daar, waar vroeger het bos stond, zag hij nu een groot veld met een rij hoge palen, waar onbekende planten omheen groeiden. “Wat zijn dat?” vroeg Gambrinus.
“Dat is hop,” antwoordde de duivel van de hel. “Dat zijn planten, die jou van je ongelukkige liefde kunnen verlossen. Kom maar kijken.”
Gambrinus wist niet of hij waakte of droomde. De duivel nam hem mee naar een groot huis waarin allemaal ovens, vaten en ketels stonden. Tussen al deze ovens, vaten en ketels liepen mannen rond, die iets aan het koken waren. “Deze mannen brouwen uit gerst en hop een zeldzame drank. Die drank heet bier. Hier heb je een glas vol, probeer maar eens!” Gambrinus nam het glas dat tot aan de rand toe gevuld was met een goudkleurig vocht en een witte schuimlaag. Hij nam een slok, maar vond het bitter. De tweede slok smaakte hem al beter en bij de derde dronk hij het glas in één teug leeg.
“Wat zeg je ervan?” vroeg de duivel, “ben je tevreden?”
“Ik ben tevreden, duivel. Ik wilde Flandrine vergeten, maar ik wil ook wraak nemen. De mensen sloegen mijn viool stuk. Geef me daar iets anders voor in de plaats. Geef me een muziekinstrument, waarbij de mensen blijven dansen, zo lang als ik dat wil.”
De duivel van de hel begon te lachen en zei: “Je zult het krijgen, luister maar!”
In de verte hoorde hij het geluid van klokken. Eerst in één dorp, toen in twee, drie en vier. Iedere klok luidde anders, had een andere stem en een andere toon.
“Verzamel al deze klokken, maak er een toetsenbord aan met pedalen en je zult een klokkenspel hebben, dat niemand anders heeft. Als je er op begint te spelen, zal iedereen net zo lang blijven dansen, tot je er mee ophoudt.”
Gambrinus was vreselijk blij: “Nu zal er niets meer aan mijn geluk ontbreken. Bedankt, duivel!”
Maar de duivel lachte alleen maar: “Mij hoef je niet te bedanken. Alles heb je met je ziel betaald. Over dertig jaar kom ik je halen!”
En toen verdween hij als de damp op het water en met hem verdween ook de bierbrouwerij. Gambrinus dacht dat hij alles had gedroomd. Maar de zeldzame hopplanten waren er nog. Aan zijn voeten lagen er nog een heleboel.
Gambrinus nam ze mee naar huis, waar hij net zo’n hopveld en brouwerij maakte, zoals hij bij de duivel had gezien. Natuurlijk lachten de dorpsbewoners hem uit. Ze dachten dat hij door zijn ongelukkige liefde voor Flandrine gek geworden was, maar Gambrinus trok zich daar niets van aan. Voordat de hop rijp geworden was stond er op het plein van het dorp een prachtige brouwerij, met alles wat erbij hoort. Behalve ovens, vaten en ketels, die elke brouwerij nodig heeft, had de brouwerij ook nog een prachtig torentje, waar tientallen klokken en klokjes hingen.
Gambrinus had ze door de beste klokkenmaker laten gieten en had toen een klokkenspel samengesteld. Het speelde een vrolijk wijsje waar je goed op kon dansen, maar niemand wist hier nog iets van. Gambrinus wachtte tot zijn tijd gekomen was.
En zijn tijd kwam, toen het eerste brouwsel klaar was. Toen de vaten gevuld waren met bier, liet hij ze naar het marktplein rollen, waar de tafels met de drinkbekers al klaar stonden. Het was zondag en de mensen kwamen naar buiten om een praatje met elkaar te maken. Gambrinus bood iedereen een slok van de zeldzame drank aan, maar het smaakte de mensen niet! “Dat smaakt veel te bitter,” riep er een. “Vreselijk!” riep een tweede.
“Afschuwelijk!” riep een derde en hij spuugde het uit. Maar Gambrinus lachte. Toen er op het marktplein een heleboel mensen stonden, ging hij naar het torentje in de brouwerij en liet zijn klokkenspel klinken. Nauwelijks klonken de eerste tonen of de mensen konden hun voeten niet meer stilhouden en ze begonnen te dansen. De mensen dansten de hele middag. Eerst hadden ze plezier en lachten ze, maar al spoedig hadden ze er genoeg van en smeekten ze Gambrinus op te houden met spelen. “Gambrinus, hou op! Gambrinus, het is zo wel genoeg geweest! Heb medelijden met ons!” Maar Gambrinus lachte en zei: “Jullie hadden met mij toch ook geen medelijden!” En hij bleef doorspelen en de mensen moesten blijven dansen.
Het duurde niet lang, of ze kregen een vreselijk droge keel van het dansen. Ze riepen: “Drinken, drinken!”
Pas toen kreeg Gambrinus medelijden met hen. Hij verliet het klokkenspel en de dansers wierpen zich op de gevulde bierglazen. Dit keer vonden de mensen het bier heerlijk. Ze riepen eenstemmig: “Nog meer! Nog meer!”
En toen ze zich vol hadden gedronken, begonnen ze vanzelf weer te dansen. En ze hielden pas op toen het nacht werd. Zo werd Gambrinus in één nacht beroemd. Het succes van zijn zeldzame drank ging als een lopend vuurtje door het land. Uit alle hoeken van Vlaanderen kwamen de mensen naar Gambrinus toe om het bier te proeven en op zijn klokkenspel te kunnen dansen. Het duurde niet lang, of niet alleen in alle Vlaamse steden hadden ze zo’n klokkenspel en zo’n brouwerij, maar ook in alle naburige landen. De Nederlandse koning maakte een hertog van hem en de Nederlanders noemden hem de koning van het bier. Maar tot wereldroem kwam de goede Gambrinus niet meer. Sinds hij de toverdrank van de hop dronk, ging zijn verdriet langzaam maar zeker over. Bij een glas bier vergat hij Flandrine, tot ze helemaal uit zijn gedachten verdwenen was.
Om Flandrine had hij hertog of koning willen worden en nu hij dit eenmaal was, dacht hij niet meer aan haar. Maar nu begon Flandrine verdriet te krijgen. Hoewel ze trots was en hem altijd had uitgelachen, was hij toch altijd in haar gedachten geweest. Daarom was ze ook niet met een ander getrouwd. Ze had er op gewacht tot hij toch nog een hertog of een koning zou worden en haar op zou komen halen. Maar toen hij niet kwam ging ze zelf naar hem toe. Hij zat achter de tafel met zijn gevulde bierglazen. In plaats van zijn hand bood hij Flandrine een glas bier aan.
Zo werd Gambrinus toch nog in ere hersteld en had de koning van het bier wraak genomen. Flandrine bleef tot aan haar dood alleen en te laat had ze er spijt van, dat ze zo trots geweest was. Maar Gambrinus had nergens meer spijt van. Hij zorgde alleen nog maar voor zijn veld van hopplanten, zijn brouwerij en zijn klokkenspel, of hij zat achter zijn tafel met een glas bier en keek naar de mensen. Hij wachtte op de duivel, die zijn ziel zou komen halen.
Toen er dertig jaren voorbij waren, kwam de duivel. Plotseling stond de man in de jagerskleren voor hem, de vilten hoed op zijn hoofd en het geweer over zijn schouder. “Kijk eens wie we daar hebben, de duivel,” lachte Gambrinus en hij liep naar zijn klokkenspel en begon te spelen om de duivel met muziek te begroeten. Nauwelijks hoorde de duivel de muziek of hij begon, zonder het zelf te willen, te dansen. “Hou op, Gambrinus,” riep de duivel, maar Gambrinus hield niet op en de duivel moest verder dansen. Na een poosje was hij kletsnat van het dansen. Na een uur begonnen zijn knieën te knikken, na twee uren begon hij om hulp te roepen. “Hou op, Gambrinus, je hoeft je belofte niet na te komen!” Pas toen het papier, waarop Gambrinus met zijn eigen bloed zijn naam had geschreven, verscheurd was, hield Gambrinus op met spelen, en trakteerde hij de duivel op een glas bier. De duivel dronk in één teug een heel vat leeg en ging toen meteen terug naar de hel.
En zo werd Gambrinus in alle rust en vrede bijna honderd jaar. Tot aan zijn dood brouwde hij zijn bier, tot aan zijn dood speelde hij op het klokkenspel en toen hij tenslotte stierf vonden de mensen in plaats van zijn lichaam een vat bier. Dat is ook de reden, dat er van hem geen graf is overgebleven. Alleen zijn naam bleef bewaard en de zeldzame plant van de duivel, die hop genoemd wordt.
* * * EINDE * * *
Bron: “De betoverde tuin” door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2