De Blonde Barbier
Op het etiket of in dit geval logo van Blonde Barbier staat een man wiens hoofd is getooid met lang blond haar. Hij lijkt ook zo uit een zestiende- of zeventiende-eeuws schilderij te zijn gestapt. Wie is deze man en waar komt de naam van dit inderdaad blonde bier vandaan? En tot slot, waar komt die naam Stoombierbrouwerij De Bekeerde Suster vandaan? Mijn speurtocht begon bij dat laatste.
Bekeerde Susters
Maria van Bethanien aka Maria Magdalena
Maria van Bethanien is een bijbels figuur uit het Nieuwe Testament waarin wordt vermeld dat zij behoorde tot de groep van vrouwen die Christus vergezelde op zijn tochten. In het middeleeuwse Amsterdam was zij geliefd en vereerd omdat zij in haar leven de daad bij het woord had gevoegd: zij had haar losbandige levenswandel opgegeven en was vroom gaan leven. Naar haar voorbeeld stichten Arent Moey en Weyn Pieter Ghijbertsdochter omstreeks 1450 een speciaal klooster voor vrouwen die hun zondige leven vaarwel wilden zeggen. Zo werd dit Bethanienklooster ook een toevluchtsoord voor prostituees met berouw. Deze ‘gevallen’ vrouwen werden na hun intrede in het klooster Bekeerde Susters genoemd. Een bekende inwoonster van het klooster was Witte Antonia. De Susters waren niet alleen beroemd vanwege hun opmerkelijke verleden. De Bekeerde Susters hadden een belangrijke rol voor de zuip en schranspartijen van de schutterijen (een militie van burgers die Amsterdam beschermden). De koeien die ze fokten voor het vlees van deze feesten kwam uit de stallen van het klooster. Na met de hand binnen de kloostermuren te zijn geslacht leverde dit vee de beste biefstukken van Noord-Holland en omstreken. De kruiden- en moestuinen waren vermaard.
De Susters gaan aan het bier
De bierbrouwsels van de nonnen hebben zoals wij mogen geloven de Susters onmisbaar gemaakt voor de verdere ontwikkeling van het laat middeleeuwse Amsterdam. De keerzijde van het ongehoorde consumptie van de voortreffelijke brouwsels is het toentertijd liederlijke gedrag van de Manke Monnik. Ook een gedegradeerde barbier heeft flink zijn dorst gelest met het vloeibare goud dat zijn oorsprong binnen de kloostermuren had gevonden. Van het klooster is niet veel meer over. In de Barndesteeg is nog een gedeelte van het klooster te zien.
Bron: Overgenomen van de site van eet- en bierencafé De Bekeerde Suster (Kloveniersburgwal 6, Amsterdam).
Het Bethaniënklooster
Het Bethaniënklooster is een voormalig 15e-eeuws klooster op de Wallen in Amsterdam, gewijd aan Maria van Bethanië (Maria Magdalena). Het is een van de weinige overblijfselen van het middeleeuwse kloostergebied aan oudezijde, naast de Waalse Kerk (de voormalige kapel van het Sint-Paulusbroederklooster) en de Agnietenkapel. Op haar grootste omvang omvatte het Bethaniënkloostercomplex het gehele gebied tussen Bloedstraat, Oudezijds Achterburgwal, Oude Hoogstraat en Kloveniersburgwal. Van het klooster bestaat nog de noordvleugel in de Barndesteeg en enkele muurresten aan de Gedempte Huidenvetterssloot.
Het pand aan de Barndesteeg wordt nu gebruikt als concertzaal. Er vinden jaarlijks zo’n 120 concerten plaats, die tussen de 5.000 en 10.000 bezoekers trekken. Ook worden er lezingen, bruiloften en andere bijeenkomsten gehouden. Het gebouw bestaat uit twee verdiepingen die grotendeels zijn samengevoegd tot één zaal, een crypte (kelder) en een kap die studentenkamers bevat. De overwelfde crypte stamt nog grotendeels uit rond 1450. Het gebouw werd in 1970 aangewezen als rijksmonument.
De straatnamen Bethaniënstraat, Bethaniëndwarsstraat en Koestraat herinneren nog aan het klooster. De Koestraat verwijst naar de koeien die door de nonnen werden vetgemest werden voor de maaltijden van de schutterijen.
Geschiedenis
Klooster
Het “Klooster van Sinte Maria Magdalena van Bethaniën” werd gevestigd in de jaren 1450 en behoorde tot een reeks kloostercomplexen aan oudezijde van de stad, direct achter de stadsmuur langs de Kloveniersburgwal. In 1462 verleende het kapittel van de Haagse Hofkapel het Bethaniënklooster het recht om een eigen kapel te bouwen met een kerkhof en een eigen rector of kapelaan.
Het was een klooster van Augustinessen waar “gevallen” vrouwen boete konden doen voor een losbandig leven. Het klooster werd populair bij het welgestelde deel van de stad en de arme vrouwen maakten plaats voor rijke nonnen en proveniersters. In 1462 woonden er rond 220 vrouwen in het klooster. Ze hielden zich onder meer bezig met het vetmesten van koeien voor schuttersmaaltijden.
In de 16e eeuw ging de populariteit van het klooster achteruit en kwam het in geldnood. Om geld op te brengen, werd een deel van het kloosterterrein verkocht en bebouwd. In 1506 werd de Bethaniënstraat verbreed en door de stad bebouwd, en in 1525 werd de Koestraat door het kloosterterrein aangelegd en bebouwd, waardoor de kapel aan een openbare weg kwam te liggen. In 1535 werd nog een lap grond aan de stad verkocht, en in 1553 werd een groot deel van het patershuis naast de kloosteringang aan de O.Z. Achterburgwal verhuurd.
Latere functies
Na de Alteratie in 1578 werd het kloosterterrein door de stad onteigend en in 1585 werd de kloosterorde opgeheven. De negen zusters die nog in het klooster woonden, vonden onderdak in het Begijnhof of bij het Clarissenklooster. Het klooster werd in gebruik genomen als woonruimte. In de ene helft van het klooster kwam de schilder en uitvinder Jan van der Heyden te wonen en in de andere helft de schilder Johannes van der Capelle. Op het voormalige kloosterterrein werden nieuwe huizen gebouwd. Op een van de erven woonde Jan Pieterszoon Sweelinck. Drie woonhuizen die rond 1551 aan de Koestraat werden gebouwd, werden in 1633 samengetrokken en in gebruik genomen als gildehuis van het wijnkopersgilde, het nog bestaande Wijnkopersgildehuis.
In 1594 vestigde de Latijnse School voor de oudezijde zich in het schip van de voormalige kloosterkapel. Deze school werd in 1678 samengevoegd met de Latijnse School aan nieuwezijde tot één school, de voorloper van het huidige Barlaeus Gymnasium.
In het klooster was een tijd een herberg gevestigd. In 1736 werd de helft van het klooster afgebroken en vervangen met drie huizen; de rest van het klooster werd in delen verkocht. Van het klooster rest tegenwoordig alleen nog een deel van het gebouw aan de Barndesteeg (op enkele muurdelen na in de voormalige Huidenvetterssloot).
In de 18e eeuw was een schuilkerk gevestigd in het pand aan de Barndesteeg. De oudkatholieke parochie kocht het pand in 1705 en richtte het in als schuilkerk gewijd aan de heiligen Petrus en Paulus. Hierbij werd de vloer tussen de eetzaal (refectorium) en de slaapzaal (dormitorium) daarboven grotendeels weggesloopt om een grote kerkruimte te creëren. De schuilkerk kreeg de bijnaam “De Ooievaar” naar de gevelsteen, ooit geplaatst door Marcus de Vogelaar, grootvader van de weduwe Jacoba Roch-van Erp die het pand in 1705 verkocht. De preekstoel uit de schuilkerk staat nu in de Oudkatholieke Kerk aan Ruysdaelstraat 39 die in 1914 gebouwd werd ter vervanging van de schuilkerk.
In de 20e eeuw had het gebouw verschillende bestemmingen. Rond 1970 was er een timmerwerkplaats gevestigd. Het gebouw was echter zo bouwvallig geworden dat het moest worden ontruimd. Het gebouw werd opgekocht door de gemeente in afwachting van restauratie. Op initiatief van onder meer Geurt Brinkgreve werd de Stichting Bethaniënklooster opgericht (inmiddels gefuseerd met de Stichting Jan Pietersz. Huis), die het gebouw restaureerde. In de nok van het gebouw kwamen tien kamers voor muziekstudenten, en de oorspronkelijke eetzaal werd in gebruik genomen als concertzaal.
Stoombierbrouwerij De Bekeerde Suster
Vandaag de dag is De Bekeerde Suster op de plek en grond van het Bethanienklooster een geliefd proeflokaal en café-restaurant, met een stoombierbrouwerij waar exclusieve bieren voor de sustercafés van De Bekeerde Suster worden gebrouwen.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bethani%C3%ABnklooster
Er gaat een verhaal de ronde, opgetekend door Cornelis Calcoen, dat zich afspeelt op ‘t Spui in Amsterdam waarin een Bekeerde Suster een rol speelt. Op dat zelfde Spui bevindt zich op de plek van voormalig eet- en bierencafé De Beyaard een eet- en bierencafé met de naam De Brabantse aap. Het verhaal verklaard niet alleen deze naam, maar legt via deze Cornelis Calcoen ook de connectie met De Blonde Barbier.
Het verhaal van de Brabantse aap
Ergens aan het begin van de zeventiende eeuw stond er op ‘t Spui in Amsterdam een orgeldraaier uit Brabant die een klein aapje had dat op de muziek danste en met de pet rond ging om geld op te halen. Elke zaterdag, bij wijze van afsluiting van de week, ging deze orgelman, die al gauw de bijnaam Brabantse Jos had gekregen, met zijn verdiende geld richting de Wallen alwaar hij steevast een prostituee bezocht die bekend stond onder naam Soete Neel. Jaar in jaar uit vond dit ritueel met enthousiasme van het aapje plaats. Bij ieder bezoek gaf de diervriendelijke Neel de orgelman namelijk een banaantje voor de aap mee. Op een dag stond de orgelman echter voor een leeg raam en een gesloten deur. Navraag bij de buurdames leerde dat Soete Neel er de brui aan had gegeven. Zij bleek spijt te hebben gekregen van haar losbandige leven en trok zich nu voor eens en altijd terug in het klooster van De Bekeerde Susters.De diep ontgoochelde orgelman schreeuwde het uit van hartsverdriet en is vervolgens de Waag op de huidige Nieuwmarkt opgeklommen. Daar heeft hij zich met een ijselijke gil naar beneden gestort. Zijn orgel en een vertwijfeld aapje op het plein achterlatend. Het aapje is na dit drama teruggegaan naar ‘t Spui en leefde daar van de goedwillendheid van omwonenden en passanten. Aanvankelijk was hij een populaire bezienswaardigheid. Maar ook in vroeger tijden stak gewenning en verveling de kop op. Jongelui begonnen de aap te plagen, dronkenmannen deden er een schepje bovenop en maakten van plagen treiteren. Het artistiek onthande Brabantse aapje was menslievend maar had ook zo zijn grenzen. De aap sloeg zogezegd op tilt, rende ‘t Spui af en beklom de gevels van de aldaar aanwezige panden. Vanaf de daken betaalde hij de plagende burgerij met gelijke munt terug. Hij terroriseerde ‘t Spui door met name vanaf het dak van een herberg jan en alleman te bekogelen met allerhande rotzooi. Wilde kastanjes en een in die tijd uiteraard onuitputtelijke voorraad paardenvijgen waren zijn munitie.Uit de weekkronieken van Cornelis
Calcoen kunnen we herleiden dat de Brabantse aap meer dan twee jaar lang de buurt onveilig maakte. Niemand kreeg ‘m te pakken. Het werd de Schouten en Schepenen van de stad Amsterdam een doorn in het oog. De Schutterij werd erop gezet. Een verdwaald lid van de Zwitserse garde. Onze Brabantse aap was iedereen te slim af en liet zich niet vangen. Na twee jaar was het verhaal van de Brabantse aap uiteraard ook doorgedrongen binnen de kloostermuren van De Bekeerde Suster. Het was niemand minder dan Suster Dolce Helena die opmerkte: “Soude ick dan de Stad verlossen van het onheil dat sy self over sich heeft afgeroepen?”Mokkend en gebeden prevelend loopt zij met flinke pas via de haar zo bekende Wallen naar ‘t Spui. Zoals te doen gebruikelijk heeft zich wederom een menigte verzameld om een blik op te vangen van de Brabantse aap. Suster Dolce Helena baant zich een weg door de joelende Amsterdammers die allen naar boven kijken. “Waer is den vermaelendyden Aep?” roepen de omstanders.Dolce Helena doet haar nonnenkap af en het haar los. Met in haar linkerhand een klein trosje bananen waarmede zij in de lucht op en neer zwaait.De Brabantse aap krijst wild enthousiast van het dak als hij onmiddellijk Soete Neel herkent. Zijn opgewonden apenkreten overstemmen het gejuich van de toeschouwers. Klauterend en jonglerend daalt de aap de gevel af en vliegt Soete Neel in de armen om haar stevig omklemd nooit meer los te laten. De Brabantse aap heeft men daarna nimmer gezien in de binnenstad van Amsterdam. Calcoen laat in zijn kronieken doorschemeren dat de Brabantse aap de rest van zijn leven heeft doorgebracht bij De Bekeerde Susters. Maar dat is een heel ander verhaal en misschien nader onderzoek waard.
* * *
Toelichting
Naar de opgetekende verhalen van Cornelis Calcoen A.D. 1679 vertaald door Prof. Dr. Gea Dresselhuys-Oldenburger.
Bron: Overgenomen van de site van eet- en bierencafé De Brabantse Aap (‘t Spui 30, Amsterdam).
Wie was nu die Barbier?
Cornelis Calcoen haalde de inspiratie voor zijn verhalen uit zijn directe omgeving en met name bij Gerardus Franciscus Bickerszoon, die barbier was in Amsterdam. In die tijd hadden barbiers geen hoog aanzien, maar ze waren ook niet alleen maar kapper zoals nu.
Barbiers
In de 17e en 18e eeuw was er in Duitsland, maar waarschijnlijk ook in Nederland een groot verschil tussen wetenschappelijk opgeleide artsen (internisten) en niet wetenschappelijk opgeleide artsen (externisten of (handwerk-)chirurgijnen). Deze externisten mochten niet het werk van internisten doen. Externisten waren in deze tijd onder te verdelen in:
- chirugijnen die bij een gilde waren aangesloten (badmeesters)
- de barbieren, mochten een aderlating doen en algemene wondverzorging
- de meester chirurgijnen ofwel medico-chirurgen. Deze mochten grote operaties doen.
En dan waren er nog chirurgijnen in dienst van een landvorst:
- lijfbarbieren en lijfchirurgen,
- hofbarbieren, hofchirurgen en hofoogartsen,
- militairartsen in de breedste zin van het woord.
Bron: http://www.cubra.nl/eisenbarth/eisenbarthaflevering1tm5/doktereisenbartbenhartman11.htm
Kappers uithangbord
Barberpole
Een barbier staf of kappers uithangbord is een teken dat wordt gebruikt door kappers om hun salon aan te duiden.
Dit signaal aan voorbijgangers, heeft een lange traditie die teruggaat tot de Middeleeuwen.
De paal met een helix van gekleurde strepen (meestal rood, wit en blauw in de Verenigde Staten, vaak rood en wit in andere landen).
De paal is stationaire of kan draaien vaak met de hulp van een elektromotor.
Een “Barber’s pole” met een spiraalvormige streep is een vertrouwd gezicht, en wordt gebruikt als secundaire metafoor om objecten te beschrijven in vele andere contexten. Bijvoorbeeld, als de as of toren van een vuurtoren is beschilderd met een spiraalvormige streep als een herkenningspunt, kon de vuurtoren worden beschreven als te zijn geschilderd in “kappers” kleuren.
De oorsprong van de rode en witte kappers staf heeft te maken met bloedvergieten en is historisch gezien een vertegenwoordiging van de bloedige zwachtels gewikkeld rond een paal.
Kapper, chirurg en tandarts
Tijdens de middeleeuwen, knipte de kapper niet alleen de haren maar voerde operaties uit en was daarnaast ook nog eens tandarts.
Op de oorspronkelijke paal zat een koperen wasbak aan de top (hier zaten bloedzuigers in) en aan de onderkant (het bassin dat het bloed opving).
De paal zelf vertegenwoordigt het personeel dat de patiënt greep tijdens de behandeling om de doorbloeding te stimuleren
Verklaring van het ontstaan van de kappersbuis
Kappers waren in de middeleeuwen chirurgen, zo waren ze aanwezig bij de geboorte van een kind.
De kappers waren daar om de navelstreng door te knippen, een rode (slagader) en blauw (ader).
Deze blauw / rood / bleke buis werd het kappers symbool, en staat voor een vers gesneden navelstreng.
Een andere verklaring is dat de rode, witte en blauwe strepen een hommage aan de Amerikaanse vlag zijn.
Geschiedenis
Vanaf 1163, werden de artsen duidelijk gescheiden van de chirurgen en barbiers. Later werd de rol van kappers als chirurgen van de korte mantel en academische chirurgen die van de lange witte mantel.
In Engeland was het lange tijd voor een kapper verplicht om een blauwe,witte stok en voor een arts om een rode paal te gebruiken. In Frankrijk, werd door artsen gebruik gemaakt van een rode paal verbonden aan hun praktijk. Blauwe verschijnt vaak op palen in de Verenigde Staten, mogelijk als een hommage aan de nationale kleuren. Een andere, meer fantasierijke interpretatie van deze kappers staf kleuren is dat rood staat voor bloed, blauw is symbolisch voor de ader, en wit toont het verband.
Er bestaan nog steeds plaatsen in de wereld waar het gebruik van de kapperstaf op kapperszaken is vereist door de plaatselijke verordening.
In Forest Grove, Oregon, vind je ‘s werelds hoogste Kappers staf van 21 meter.
Trend
Het consequente gebruik van dit symbool voor reclame werd een trend apothekers gebruikten een groen kruis of wereld bol , tabakswinkel een beeld van een Indiaan, drogisterijen een Gaper & de makelaar drie gouden ballen.
Bron: http://www.sympathique.nl/kappers-uithangbord/
Gerardus Franciscus Bickerszoon
De verhalen over Gerardus Franciscus Bickerszoon, beter bekend als De Blonde Barbier, zijn opgetekend door de befaamde Amsterdamse chroniquer Cornelis Calcoen die wekelijks zijn snor liet bijpunten. De Blonde Barbier was de Albert Verlinde van het 16e eeuwse Amsterdam. Geen roddel deed de ronde of hij werd door de Blonde Barbier doorverteld. Zo u wellicht weet, beperkten de werkzaamheden van een barbier zich niet alleen tot het knippen en het bijpunten van haren en snorren. Aderlatingen en chirurgische ingrepen waren aan de orde van de dag. Echter, door enkele misgrepen en onfortuinlijke beenafzettingen, mocht de Blonde Barbier zijn beroep niet meer volledig uitoefenen en moest hij zich beperken tot het ‘bypunten der snorren ende baerden alschmede het knippen ende verkleuren der haeren’. Deze beteugeling werd uiteraard ten zeerste door hem betreurd. Hij had er juist altijd zo’n schik in gehad. Hij compenseerde het gemis door een voorliefde aan de dag te leggen voor verhalen die doorspekt waren met dood, verderf en bloedige details. Deze verhalen werden, licht gekuist, opgetekend door Cornelis Calcoen. De Blonde Barbier schijnt z’n verhalen altijd te hebben afgesloten met de woorden: ‘welck een vreselyk verhael, ge krygt er toch dorscht van’.
Nota bene: De Amsterdamsche Stoombierbrouwerij De Bekeerde Suster is er trots op binnenkort verhalen van De Blonde Barbier te mogen publiceren.
Bron: Overgenomen van de site van eet- en bierencafé De Bekeerde Suster (Kloveniersburgwal 6, Amsterdam).
Het bier
En met die laatste uitspraak: ‘welck een vreselyk verhael, ge krygt er toch dorscht van’, is het verhaal rond. De link met een fris bitter blond bier is gelegd en de naam verklaard.
Naast De Blonde Barbier zijn er ook bieren gebrouwen die de naam dragen van de Witte Antonia en De Manke Monnik.
WITTE ANTONIA Tarwebier ongefilterd 5,4% 30 cl
DE BLONDE BARBIER Blond bier ongefilterd 6,2% 25 cl
DE MANKE MONNIK Tripel ongefilterd 7,2% 25 cl