3. Pompeï
Pompeii (Italiaans: Pompei) is een gemeente en een Romeinse stad in de Italiaanse provincie Napels (regio Campanië) en telt 25.726 inwoners (31 december 2004). De oppervlakte bedraagt 12,4 km², de bevolkingsdichtheid is 2146 inwoners per km².
Pompeii was ook de naam van een provinciestad met ongeveer 20.000 inwoners die bestond van de 7e eeuw voor Christus tot in de eerste eeuw na Christus. Osken, Samnieten, Grieken, Etrusken en Romeinen lieten er allemaal hun sporen achter. Pompeii, dat in 62 n.Chr. al door een aardbeving was getroffen, werd in 79 bedekt door as als gevolg van een uitbarsting van de Vesuvius. Het is daardoor een van de best bewaarde Romeinse steden geworden.
Nadat de eerste overblijfselen al aan het eind van de zestiende eeuw werden ontdekt, worden al sinds de 18e eeuw archeologische opgravingen verricht. Sindsdien zijn grote delen van de stad blootgelegd en geeft de plaats een goed geconserveerd beeld van het Romeinse dagelijks leven. Pompeii staat op de Werelderfgoedlijst van UNESCO en is een belangrijke toeristenattractie die jaarlijks zo’n 2,5 miljoen bezoekers trekt.
Geschiedenis
Pompeii is waarschijnlijk in de 7e eeuw v.Chr. ontstaan toen Osken zich vestigden op een verhoging in het landschap langs de rivier de Sarno. In de 6e eeuw stond het stadje onder Etruskische invloed. Na de zeeslag bij Cumae (474 v.Chr.), toen de Etrusken werden verslagen, kwam de stad in de invloedssfeer van de Samnieten. In de 3e eeuw v.Chr. kreeg Pompeii de status van bondgenoot van de Romeinen, maar was nog niet Romeins. In de jaren 91-89 v.Chr. deed het mee aan de Bondgenotenoorlog tegen Rome, waarbij het samen met Stabiae en Herculaneum werd verslagen door de Romeinse dictator Sulla. Daarna maakte hij deze de stad in 80 v.Chr. tot een Romeinse colonia met de officiële naam Colonia Veneria Cornelia Pompeianorum. De naam Veneria verwees naar Venus, de beschermgodin van de stad, en Cornelia was ontleend aan de familienaam van Sulla. In de Romeinse tijd was het een bloeiende stad met ca. 12.000 inwoners (andere schattingen lopen uiteen van 6.400 tot 30.000).
In 59 n.Chr. vonden er hevige rellen plaats in het amfitheater tussen inwoners van Pompeii en het naburige Nuceria, waarbij vele doden vielen. Het was voor keizer Nero aanleiding de gladiatorenspelen voor tien jaar te verbieden. Het voorval is beschreven door Tacitus (Annalen, XIV, 17). In 62 (volgens Tacitus) of 63 n.Chr. (volgens Seneca) werd Pompeii door een aardbeving grotendeels verwoest. Op 24 augustus 79 n.Chr. ten tijde van keizer Titus volgde de fatale uitbarsting van de Vesuvius, die Pompeii bedekte met een vier meter dikke laag vulkanische as en brokstukken (lapilli). De uitbarsting werd door Plinius de Jongere beschreven in een brief, waarin hij Pompeii overigens niet noemde.
Resten van Pompeii werden voor het eerst teruggevonden bij de aanleg van het Sarnokanaal in 1594-1600. In 1748 werden opgravingen gedaan onder supervisie van Karel van Bourbon, de koning van Napels. De eerste serieuze opgravingen begonnen in 1860 onder leiding van de archeoloog Giuseppe Fiorelli. Hij was ook degene die het procedé bedacht om gipsafgietsels van de slachtoffers te maken. Inmiddels is Pompeii voor 3/5 deel opgegraven.
Ligging en topografie
Pompeii ligt ten zuidoosten van de Vesuvius, ongeveer 10 km van de krater. Het ontstond aan het riviertje de Sarno (Latijn: Sarnus), waarvan de benedenloop in de oudheid bevaarbaar was. Het lag ongeveer 500 m van zee en had een haven (die nog niet precies gelocaliseerd is); na de uitbarsting van de Vesuvius is het 2 km van zee komen te liggen.
Het zuidwestelijke deel rondom het Forum en het Foro Triangolare vormt het oudste deel van de stad. In de Samnitische tijd is de stad uitgebreid volgens een schaakbordpatroon, al werd de 3 km lange stadsmuur al gebouwd in de 6e eeuw v.Chr. De muur had 8 poorten. Van twee ervan is de antieke naam bekend: de Porta Salina (nu Porta di Ercolano) en de Porta Urbulana (nu Porta di Sarno). De hoofdstraat (decumanus maximus), die van oost naar west loopt, wordt met de Italiaanse naam Via dell’Abbondanza (Straat van de overvloed) aangeduid, naar de afbeelding van de godin Fortuna met een hoorn des overvloeds op een fontein (It. abbondanza = overvloed). De archeologen hebben Pompeii ingedeeld in 9 regio’s (aangeduid met de Romeinse cijfers I-IX), die weer zijn opgedeeld in insula’s (genummerd in Arabische cijfers), dat wil zeggen door straten omgeven huizenblokken. Het woord insula wordt in Pompeii dus niet – zoals gewoonlijk – gebruikt voor een flatgebouw met huurkamers.
In de Romeinse tijd kwamen er ook villa’s buiten de stadsmuren, zoals de Villa dei Misteri. Er is ook een naam bekend van een wijk buiten de muren, de Pagus Augustus Felix Suburbanus. Mogelijk was ook Oplontis een buiten de muren gelegen villagebied van Pompeii. Van Cicero weten we dat hij een stuk grond bezat bij Pompeii (Plutarchus, Leven van Cicero 8).
Huizen
De huizen in Pompeii waren voor het grootste deel typisch Italische atriumhuizen (zie ook: Domus). Het atrium vormde het centrale gedeelte in dit huis. In het verlengde van het atrium lag meestal een binnentuin in de vorm van een peristylium, een onderdeel dat uit de Hellenistische bouwkunst was overgenomen. Rond atrium en peristylium lagen de verschillende woon- en werkvertrekken. De huizen hadden doorgaans ook een bovenverdieping, maar daar is zelden nog iets van bewaard. Veel huizen waren verbonden met een werkplaats. Vaak ook was er een winkel of een bar op de begane grond aan de straatkant. De huizen waren rijk versierd met mozaïeken op de vloeren en fresco’s op de muren. De Romeinse muurschilderkunst wordt op grond van de vondsten in Pompeii ingedeeld in vier groepen, de zogenaamde vier Pompeiaanse stijlen (zie: Romeinse schilderkunst). De oudste fresco’s, de eerste Pompeiaanse stijl, dateren van het einde van de Samnitische periode, terwijl de nieuwste, de vierde stijl, kort voor de uitbarsting van de Vesuvius in 79 zijn ontstaan. Van het meubilair in de huizen is zeer weinig bewaard, omdat hout het meest gebruikte materiaal was. Wel zijn bronzen ornamenten van bijvoorbeeld aanligbedden teruggevonden.
Van de vele huizen in Pompeii noemen we er hier slechts enkele. Tot de beroemdste behoort het Huis van de Faun, zo genoemd naar een bronzen beeldje van een faun in het impluvium. Nadat het huis met een tweede peristylium was uitgebreid, vulde het een heel insula. In een vertrek aan het eerste peristylium lag het beroemde Alexandermozaïek (origineel in het Nationaal Archeologisch Museum te Napels, ter plekke ligt sinds 2006 een replica). Het Huis van de Vettii behoorde aan de rijke handelaren Aulus Vettius Conviva en Aulus Vettius Restitutus. De schildering van Priapus in de vestibule lijkt te verwijzen naar het feit dat ze hun rijkdom te danken hadden aan de opbrengst van het land. Het huis heeft een mooi gerestaureerde peristyliumtuin, die voorzien was van allerlei fonteinen. Veel vertrekken zijn voorzien van beroemde fresco’s met mythologische onderwerpen. Het Huis van Loreius Tiburtinus is een soort villa binnen de stadsmuren met een opvallend grote tuin.
De eigenaar was priester van Isis. Hij had een tuin op twee niveaus met een mooie loggia en een waterkanaal. Daarmee kon op feestdagen ter ere van Isis de overstroming van de Nijl worden nagebootst.
Net buiten de stadsmuren zijn enkele villa’s teruggevonden, landbouwbedrijven met een luxueus woongedeelte. De beroemdste is de Villa dei Misteri, waarvan de eigenaar van de wijnbouw leefde. Het had onder andere ruimtes met wijnpersen. De villa is genoemd naar het triclinium met beroemde fresco’s waarop te zien is hoe een meisje wordt ingewijd in de mysteriën van Dionysus.
Openbare gebouwen
Forum
Het forum is een groot, uitzonderlijk lang plein (32 x 142 m.) voor handel, bestuur en goden- en keizercultus. Het met grote platen travertijn bedekte plein was omgeven door een wandelgalerij met een colonnade van twee verdiepingen zuilen, de onderste Dorisch en de bovenste Ionisch. Deze is aangelegd in de 2e eeuw v.Chr. uit tufsteen en later voor een deel vervangen door travertijn. De galerij onttrok de gebouwen rondom het plein aan het zicht en daardoor viel het Capitolium, de tempel voor Jupiter, Juno en Minerva, op het middendeel des te meer op. Het hoge podium is bewaard met de onderkanten van de twaalf Korinthische zuilen van de pronaos (het voorportaal), die voor de drievoudige cella stond. De tempel, geflankeerd door twee erebogen, sloot de noordkant van het forum af. Verder bevinden zich op het middengedeelte aan de westkant de resten van de suggestus (het spreekgestoelte) en aan de zuidkant enkele sokkels waarop beelden van vooraanstaande burgers stonden.
Aan de zuidkant liggen drie gebouwtjes naast elkaar die gebruikt werden voor het bestuur van de stad, mogelijk (van oost naar west) het gebouw van de duumviri, de burgemeesters die zich ook met rechtspraak bezighielden en de schatkist bewaakten, het archief (tabularium) en een raadsgebouw (curia). Aan de oostkant hiervan ligt, aan de overzijde van de weg, het Comitium (gebouw voor verkiezingen). Het had oorspronkelijk vijf ingangen aan de forumkant en vijf uitgangen aan de Via dell’ Abbondanza, zodat de menigte goed kon doorstromen bij verkiezingen. Na de aardbeving van 62/63 waren er nog maar drie toegangen in totaal.
In de zuidwesthoek staat de Basilica, de hal voor handel en rechtspraak. Dit gebouw is ontstaan in de 2e eeuw v.Chr. en is daarmee een van de oudste voorbeelden van dit type gebouw. De basilica had in de lengterichting drie schepen, gescheiden door zuilen. De ingang lag aan de korte kant aan het forum. Aan de westkant van het forum ligt, gescheiden door de weg naar de Porta Marina, naast de Basilica de Tempel van Apollo. Deze tempel, waarvan de oorsprong teruggaat tot de 6e eeuw v.Chr., ligt met zijn zijkant aan het forum. De tempel zelf staat op een hoog podium met een altaar ervoor, in een tempeldomein dat is omgeven door 48 zuilen. Rechts tussen de zuilen staat een bronzen beeld van Apollo (origineel in het Nationaal Archeologisch Museum te Napels) en links een (deel van een) bronzen beeld van zijn zuster Diana. Ook staat er een Ionische zuil met een marmeren zonnewijzer voor de tempel.
Tegen de ommuring van de Apollotempel aan het forum staat de Mensa Ponderaria, de officiële tafel voor de controle van maten en gewichten. Deze waren eerst geijkt naar het plaatselijke Oskische systeem, maar later gestandaardiseerd naar het Augusteïsche systeem, zoals de inscriptie aan de voorzijde vermeldt (ca. 20 v.Chr.). Na de muur van de Apollotempel volgt het Forum Holitorium, de groentemarkt (soms ook wel horreum, graanpakhuis, genoemd), dat nu in gebruik is als opslagplaats voor losse vondsten uit Pompeii. Aan de westkant liggen ten slotte een openbare latrine en het aerarium (de staatskas).
Aan de oostkant ligt rechts het Gebouw van Eumachia. Het was geschonken door Eumachia, een priesteres van Venus, zoals twee inscripties vermelden. Door een fraai met versierd marmer omlijste ingang komt men in een binnenhof. In de apsis stond een standbeeld van Concordia Augusta (= Livia, de vrouw van keizer Augustus), aan wie het gebouw gewijd was. Achterin staat ook een standbeeld van Eumachia (origineel in het museum te Napels), geschonken door het gilde van de vollers (fullones). Daarom heeft men ten onrechte gedacht dat het gebouw een wol- of stoffenmarkt was. De functie is niet goed bekend; het was mogelijk een slavenmarkt of een opslagplaats of een ruimte voor feesten ter ere van Concordia. Naast het Gebouw van Eumachia ligt de zogenaamde Tempel van Vespasianus, een heiligdom dat in oorsprong al uit de tijd van Augustus stamt, en aan de keizercultus was gewijd. Voor de resten van het tempelgebouw staat een mooi marmeren altaar met een reliëf van een offerscène. Daarnaast het Heiligdom van de Lares, een met bontgekleurde marmerplaten bedekte ruimte voor de Laren, de beschermgoden van de stad. Het laatste gebouw aan de oostkant is het Macellum, een overdekte markt. Het was vooral een vlees- en vismarkt, maar in de winkeltjes (tabernae) aan de oost- en noordkant zijn ook sporen van graan en fruit gevonden. De winkeltjes liggen rondom een hof. In het midden daarvan staan op een polygonaal pleintje twaalf sokkels waarin houten palen werden gestoken die een kegelvormig dak droegen, waaronder vis werd verkocht.
Amfitheater en theaters
In de uiterste zuidoosthoek, bijna tegen de stadsmuur, ligt het Amfitheater, dat werd gebruikt voor gladiatorengevechten en gevechten met wilde dieren. Voor zover bekend is dit het oudste stenen amfitheater uit de Romeinse oudheid. Volgens een bouwinscriptie werd het door de twee hoogste magistraten van de stad, Gaius Quinctius Valgus en Marcus Porcius, op eigen kosten gebouwd en kort na 70 v.Chr. in een plechtige inwijdingsceremonie aan de stad aangeboden. Het is niet zoals de meeste amfitheaters met boogconstructies en beton op de grond gebouwd, maar er werd een kuil gegraven, waarin de arena kwam te liggen. De vrijgekomen grond werd er omheen geplaatst als een aarden wal, die door een steunmuur is omgeven, en waarop stenen zitplaatsen werden aangelegd. De armere toeschouwers moesten aan de buitenkant via trappen die tegen de steunmuur gebouwd waren, naar boven en vervolgens via een omleiding boven op de muur langs trappen naar hun (nu verdwenen) houten plaatsen. Voor de rijkeren waren er aparte ingangen, waardoor zij via gangen naar hun vooraan gelegen, stenen zitplaatsen gingen. Het amfitheater meet 135 x 104 m., en de arena 66 x 34 m. Op een fresco dat de rellen laat zien in jaar 59 n.C. (zie boven bij ‘Geschiedenis’) en dat zich nu in het Nationaal Archeologisch Museum te Napels bevindt, is te zien dat een velarium (zonnescherm) is gespannen over een deel van de tribunes, kennelijk tussen twee torens van de stadsmuur die direct achter het amfitheater stond.
Het Theater, bedoeld voor toneelvoorstellingen en ook wel voor politieke bijeenkomsten, is in de 2e eeuw v.Chr. op de Griekse manier in een natuurlijke uitholling van de heuvel van het Foro Triangolare aangelegd. Dit theater heeft een geheel ronde orchestra waaromheen in een hoefijzervorm de cavea met 28 rijen zitplaatsen liggen, verdeeld in drie ringen: onderaan de ima cavea met 4 brede rijen voor vooraanstaande personen, dan de media cavea met 20 rijen, vervolgens een loopgang en bovenaan de summa cavea met 4 rijen. In totaal was er ruimte voor ca. 5000 personen. Achter de scaena (het podium) rees een versierde achterwand (scaenae frons) op, die ooit drie verdiepingen hoog was. Hierachter ligt een grote quadriporticus (de Quadriporticus van het theater) die oorspronkelijk diende als een soort foyer voor de toeschouwers. In de zuilengangen waren winkeltjes waar de toeschouwers tijdens de pauzes versnaperingen konden kopen. Deze porticus werd echter na 62/63 n.C. in gebruik genomen als onderkomen voor gladiatoren.
Vlak naast het theater bevindt zich het goed bewaarde Odeion. Dit ‘kleine theater’ diende voor muziek- en zangvoorstellingen (zie ook: odeion). Het was overdekt (men sprak daarom ook wel van theatrum tectum) voor een goede akoestiek. Het stamt uit de tijd van Sulla (ca. 80 v.Chr.) en had ruim 1000 zitplaatsen.
Badhuizen
Binnen de stadsmuren van Pompeii lagen drie openbare badhuizen (thermen). Het oudst zijn de Stabiaanse Thermen, zo genoemd omdat dit badhuis vlakbij de Stabiaanse poort ligt. Het badhuis had aparte afdelingen voor mannen en vrouwen. Het kleinere vrouwengedeelte – met frigidarium, tepidarium en caldarium – had zijn ingang aan de zijkant. De palaistra, die ook een openluchtzwembad (natatio) heeft, hoorde bij het mannengedeelte. Daarvandaan is er een toegang naar het zeer goed bewaarde apodyterium (kleedruimte) met nissen voor de kleding. Daarvandaan kwam men in het tepidarium en caldarium en in het ronde laconicum (droge zweetruimte); een frigidarium ontbreekt in het mannengedeelte. Achter de palaestra bevinden zich een latrine en vier peeskamertjes.
De Forumthermen hadden eveneens aparte afdelingen voor mannen en vrouwen. Het vrouwendeel was kleiner en is later ingebouwd. Van het mannendeel zijn een mooi apodyterium bewaard, dat kledingnissen heeft versierd met atlanten, en een caldarium waarin een marmeren waterbekken (labrum) staat met in bronzen letters op de rand de namen van de magistraten die het hebben laten maken met publiek geld (5.240 sestertiën). De relatief kleine palaistra is momenteel in gebruik als restaurant.
De Centrale Thermen vormen een groot badcomplex, dat een heel insula in beslag neemt. Men is ergens na de aardbeving van 62/63 n.C. met de bouw begonnen, kennelijk om te voorzien in de behoefte aan een groot, modern badgebouw, maar het is nooit in gebruik genomen. Het complex is omgeven door een muur waarvoor gebruik is gemaakt van materiaal van kapotte gebouwen.
Buiten de stadsmuren, bij de Porta Marina, lag een thermencomplex dat bekendstaat als de Suburbane Thermen. Het was waarschijnlijk een modern complex met als bijzonderheid grote ramen die uitzicht op zee boden. In de kleedruimte bevinden zich erotische fresco’s. Niet ver daarvandaan lagen nog de particuliere Sarnothermen.
Tempels
Naast de tempels aan het Forum (zie boven) waren er nabij het centrum van Pompeii nog enkele tempels. Een hooggelegen driehoekig terrein aan de rand van het oude stadsgedeelte, tegenwoordig Foro Triangolare (driehoekig forum) genoemd, was een cultusterrein. Er had een tempel gestaan die samen met de Apollotempel de oudste tempel van de stad was geweest. Het was een Dorische tempel van 7 x 11 zuilen. Er was al in de Romeinse tijd weinig meer van over, maar op grond van de bewaard gebleven kapitelen kan de tempel in de 6e eeuw v.Chr. gedateerd worden. In de 2e eeuw v.Chr. werd het terrein omgeven door een zuilengalerij van 95 Dorische zuilen. Alleen de zuidwestkant bleef open, zodat de tempel vanaf zee goed zichtbaar was. Voor de tempel staan de resten van drie altaren van tufsteen.
Vlak naast de toegang tot het Foro Triangolare ligt de Tempel van Isis. Deze ontstond aan het begin van de 1e eeuw v.Chr. Na de aardbeving van 62/63 n.C. werd hij herbouwd op kosten van Numerius Popidius Celsinus, de zoon van een vrijgelaten slaaf. De tempel ligt in een door hoge muren omgeven domein, opdat het binnenste van de tempel niet vanaf de straat gezien kon worden. De Isistempel is de best bewaarde tempel van Pompeii. Na de opgraving in de 19e eeuw werden de beelden, fresco’s en cultusvoorwerpen uit de tempel overgebracht naar het Nationaal Archeologisch Museum te Napels. In een hoek van het domein is een kleine tempel waar Nijlwater werd bewaard, dat voor cultusdoeleinden diende.
Goed zichtbaar vanaf zee was de Tempel van Venus; deze lag aan de rand van de stad tussen de basilica en de Porta Marina. Venus was de beschermgod van Sulla, die Pompeii tot Romeinse colonia maakte, maar werd ook al voordien in Pompeii vereerd als Venus Fisica. De tempel is bij de aardbeving in 62/63 n.Chr. in een ruïne veranderd en was in 79 n.Chr. nog niet opgebouwd, waardoor er vrijwel niets van over is.
Tegenover de Forumthermen ligt aan een kruispunt de Tempel van Fortuna Augusta. Hij werd gebouwd in 3 n.Chr. door de politicus Marcus Tullius en was gewijd aan de keizercultus. Na de aardbeving van 62/63 n.Chr. werd hij niet weer opgebouwd. Maar er is nog steeds een podium met een trap te zien en een groot deel van de cella. Daarvoor stond een pronaos, waarvan nog een aantal Korinthische kapitelen is bewaard.
Handel en nijverheid
Literaire bronnen noemen de productie van wijn, olijfolie, vissaus en puimsteen in Pompeii. De vruchtbare grond bij de Vesuvius leende zich goed voor landbouw. Vooral de wijnbouw en de olieproductie waren bedoeld voor de export. Graan werd voor de eigen behoefte verbouwd. Villa’s buiten de stadsmuren hadden vaak een wijnpers en een wijnkelder. In de buurt van het amfitheater was zelfs een wijngaard binnen de stadsmuren.
Een ander exportproduct vormde garum (of liquamen), de door de Romeinen veel gebruikte vissaus. Waarschijnlijk werd de garum gemaakt in fabrieken die wegens de penetrante geur buiten de stad lagen, waarschijnlijk bij de kust. Ook werd niet-afgewerkte garum aangevoerd uit Spanje om in Pompeii zijn eindbewerking te krijgen met zout, dat in de buurt werd gewonnen. Het Pompeiaanse garum was in de hele Romeinse wereld bekend. In de stad is een garum-winkel teruggevonden die toebehoorde aan Aulus Umbricius Scaurus.
De textielnijverheid was in Pompeii een vrij grote bedrijfstak. De bewerking van ruwe wollen stoffen door vollers (fullones) was een specialisme. Daarbij werden ruwe wollen stoffen gebruiksklaar gemaakt door ze te wassen in urine en ze te ontvetten met vollersaarde. De benodigde urine werd gewonnen in kruiken die her en der in de stad waren opgehangen. Er zijn acht kleinere en drie grote vollerijen (fullonicae) teruggevonden, die grote stenen bakken hebben vo
or de diverse bewerkingen van de stoffen. Na bewerking in de vollerij was de stof geschikt om er tunica’s, toga’s en andere kledingstukken van te maken.
De exportproducten werden via de aan de Sarno gelegen haven vervoerd. Daar werden ook overzeese producten aangevoerd, die niet alleen voor Pompeii dienden, maar – zo meldt de schrijver Strabo – ook voor Nola, Nuceria en Acerrae. Om deze handel financieel mogelijk te maken waren er handelsbanken. In het Huis van Lucius Caecilius Iucundus werd een houten kist met meer dan 100 wastabletten teruggevonden, die het archief van zijn handelsbank bevatten.
In de stad bevonden zich vele bakkerijen, die makkelijk te herkennen zijn aan de aanwezigheid van cilindervormige maalstenen en stenen bakovens. Huizen van diverse gespecialiseerde beroepsbeoefenaars zijn teruggevonden. Er was bijvoorbeeld een ijzerhandelaar, in wiens winkel vele ijzeren werktuigen zijn teruggevonden. In het Huis van de Chirurg is een verzameling metalen medische instrumenten teruggevonden. Tegenover de Stabiaanse thermen waren barbiers (tonsores) gevestigd. De winkels (tabernae) waren gevestigd in het aan de straatkant gelegen deel van de huizen en werkplaatsen.
Aan de straten lag ook een groot aantal cafetaria’s. Deze worden meestal aangeduid met het uit Grieks afkomstige woord thermopolium, omdat men er warme dranken verkocht. Deze werden verwarmd door een warm-waterreservoir in een hoek. De thermopolia, waarvan er al meer dan 150 zijn teruggevonden, zijn makkelijk ter herkennen aan een L-vormige, met marmer ingelegde toonbank waarin zich aardewerken potten bevinden. Deze werden waarschijnlijk voor droge etenswaren als droge vruchten, linzen en bonen gebruikt. Kruiken met wijn stonden op de grond of hingen in rekken aan de muur. Voor een deel waren dit in feite kruidenierswinkels, maar vaak ook konden klanten staande aan de straat iets eten of drinken, soms ook binnen zitten. Men spreekt dan ook wel van een popina (kroeg) of een caupona (herberg). In veel kroegen waren ook bordelen gehuisvest, maar dat dat er echt 35 waren, zoals wel wordt beweerd op grond van de vondsten van bedden en graffiti, lijkt onwaarschijnlijk. Er was slechts één bordeel dat niet aan een kroeg was verbonden: het Lupanar. Het had twee verdiepingen, waarvan de functie van de bovenverdieping niet geheel duidelijk is. Op de benedenverdieping zijn boven de deuren naar de kamertjes fresco’s met verschillende seksuele posities aangebracht.
Infrastructuur
Straten
In het oude westelijke stadsgedeelte liggen enkele kronkelige straten. Maar de rest van de Pompeiaanse straten is in de Samnitische tijd aangelegd volgens het Grieks-Hellenistische schaakbordpatroon. De stad wordt doorsneden door twee brede straten die van west naar oost lopen (decumani), de Via di Nola en de Via dell’ Abbondanza. De belangrijkste dwarsstraat van noord naar zuid (cardo) was de Via Stabiana. De straten zijn meestal tussen de 2,4 en 4,5 m. breed en geplaveid met grote polygonale blokken basalt. In de straten lopen sporen van de wagens, die er voor een deel ingesleten zijn, maar er in smalle straten ook van tevoren in werden aangebracht. De meeste straten hebben trottoirs die zo’n 30 cm. hoog zijn. In de stoepranden zijn soms gaten geboord waaraan paarden of muilezels konden worden vastgemaakt. Om de straten over te kunnen steken zijn er op veel plaatsen stapstenen. De wagens pasten hier precies tussendoor, omdat ze alle dezelfde asbreedte hadden. In de meeste straten konden wagens elkaar niet passeren en was er eenrichtingsverkeer. Op de kruispunten waren er kapelletjes voor de Lares compitales, die de buurt beschermden.
Watervoorziening
In de tijd van Sulla (ca. 80 v.Chr.) werd een aquaduct aangelegd dat zijn oorsprong had in de buurt van Avella. In de tijd van Augustus, waarschijnlijk tussen 30 en 20 v.Chr., werd Pompeii echter op een nieuw aquaduct aangesloten, de Aqua Augusta (of Serino Aquaduct), die vanaf het huidige Serino over 96 km. naar het eindpunt in Misenum liep. Hij had een aparte aftakking naar Pompeii. In Pompeii kwam het water op het hoogste punt aan de noordkant de stad in. Daar lag het Castellum aquae (‘Waterkasteel’), waar volgens berekeningen van deskundigen 42 liter water per seconde naar binnen stroomde. Het is een kubusvormig bakstenen gebouw, dat diende als watertoren. Vanuit het Castellum aquae werd het water via drie uitgangen, die met een schuivensysteem gecontroleerd werden, verdeeld en via loden pijpen onder het plaveisel naar de badhuizen, fonteinen en de huizen van de rijken geleid. Langs de straten stonden meer dan tien watertorens van bijna 6 m. hoog, die de functie hadden de druk van het water te vergroten. De meeste burgers moesten hun drinkwater met amforen halen bij een van de ca. 40 fonteinen in de stad.
Necropolen
In de Romeinse tijd werden direct buiten de stad langs de uitvalswegen begraafplaatsen, doorgaans necropolen genoemd, aangelegd. De graven zijn familiegraven en hadden vaak de vorm van huisjes of tempels. Ze waren goed zichtbaar om de doden niet te vergeten en dienden ook als een soort uithangbord van de familie. Hoewel ook bij andere poorten, met name bij de Porta di Nocera, graven lagen, is de necropolis van de Via delle Tombe (of Via dei Sepolcri), aan weerszijden van de weg naar de Villa dei Misteri, het bekendst. De graven zijn een afschaduwing van de economische, politieke en sociale positie van de doden en hun families. De plaatsen het dichtst bij de stadspoort gaven het meeste prestige. Deze graven hebben ook halfronde exedra’s met zitbanken voor de begrafenismaaltijden. Deze werden gehouden op de dag van de begrafenis en na 9 dagen aan het eind van de formele rouwperiode, en ook op de Parentalia, de jaarlijkse herdenking van overleden familieleden. De inscripties vermelden de ereambten die de doden hadden vervuld.