7. Boroboedoer en een tocht naar een Dessa
De Borobudur (Javaans: Barabudhur) is een boeddhistisch heiligdom op 40 km ten noordwesten van Jogjakarta in de provincie Midden-Java, in het centrum van het Indonesische eiland Java. Het is naast de Prambanan en de Kraton in Jogjakarta één van de toeristische trekpleisters van Centraal-Java.
De Borobudur is gelegen bij de Merapi, de meest actieve vulkaan van Indonesië, en is gebouwd in de periode 750 – 850. De naam stamt mogelijk van het Sanskriet “Vihara Buddha Ur”, dit betekent vrij vertaald “boeddhistische tempel op de berg”.
De Borobudur is opgebouwd als een grote stoepa. De basis van deze stoepa is 123 bij 123 meter. De stoepa heeft negen etages; de onderste zes zijn vierkant, de bovenste drie rond. De etages vertegenwoordigen de boeddhistische kosmos. Op de bovenste etages bevinden zich 72 kleine stoepa’s, die gebouwd zijn rondom één grote centrale stoepa. De grote stoepa staat symbool voor het Nirwana.
De kleine stoepa’s vertegenwoordigen van onder naar boven de weg die een boeddhist moet afleggen om uiteindelijk in het Nirvana te worden opgenomen. De open gaten in de onderste stoepa’s staan op hun punt (de weg is nog onzeker) en in de bovenste stoepa’s vlak, horizontaal (de weg is duidelijk, het geloof stevig).
‘s Ochtends dient de Borobudur nog steeds als gebedsoord. Een pelgrim loopt iedere etage zeven maal rond met de klok mee. In de stoepa’s bevinden zich beelden van Boeddha ; wie door de gaten in de stoepa’s deze beelden aan kan raken ontvangt, volgens het lokale bijgeloof (niet volgens het boeddhisme), het eeuwige geluk.
Bouw
De bouw van de Borobudur, althans het voltooien er van – vermoedelijk op wens van een der vorsten uit de boeddhistische Sailendra-dynastie – is alleen al uit het oogpunt van fysieke mankracht een enorme prestatie geweest. In de tempel is niet minder dan 56640 kubieke meter steen verwerkt. De bouw moet minstens 80 jaar hebben geduurd en de kosten moeten overweldigend zijn geweest; misschien wel overeenkomstig het Birmaanse gezegde: “de grote Pagode is voltooid, het land is geruïneerd…”
Ontdekking
De Borobudur heeft eeuwen verborgen gelegen onder as en begroeiing. In de achttiende eeuw moet van de hoogste terrassen van de Borobudur nog wel iets te zien zijn geweest. Nederlanders op weg naar het Javaanse hof kwamen wel langs andere monumenten maar nooit in de buurt van de Borobudur.
De Borobudur is herontdekt in 1814 ten tijde van het Engelse Tussenbewind in Nederlands-Indië, door toedoen van Luitenant-Gouverneur Sir Thomas Stamford Raffles en met name de door hem uitgezonden Nederlandse medewerker H.C. Cornelius. Cornelius maakte met meer dan 200 man gedurende ruim anderhalve maand het monument al enigszins vrij. Zijn werk werd tussen 1817 en 1822 door anderen voortgezet. Vanaf 1835 waren ook de hogere gaanderijen “gedeblayeerd” en was het monument grotendeels voor het oog toegankelijk. In de jaren 1849-1853 voerde F.C. Wilsen een opdracht uit alle reliëfs in tekening te brengen. Zijn werk werd gereproduceerd bij de eerste Borobudur monografie (1873) samengesteld door de directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden Dr C. Leemans. Ook in 1873 maakte de toentertijd zeer bekende fotograaf Isidore van Kinsbergen opnamen van de Borobudur. De bouwkundige toestand van het complex bleef onbevredigend, zodat in 1882 zelfs een Hoofdinspecteur van de Cultures voorstelde de Borobudur maar geheel af te breken en de reliëfs in musea te bewaren.
In 1885 ontdekte Jan Willem IJzerman, de eerste voorzitter van de Archaeologische Vereeniging van Jogjakarta, de verborgen basis van de Borobudur. Het pad eromheen werd afgegraven en de fotograaf Kassian Céphas werd gevraagd alle 160 reliëfs die tevoorschijn kwamen te fotograferen. Daarna werden de reliëfs weer bedekt. Daarom zijn de opnamen van Céphas tot op de dag van vandaag de enige bron voor studie van deze reliëfs.
De liefde voor de Borobudur ontstond zo langzamerhand wel bij velen maar weer anderen kregen (of stalen) reliëfs, boeddhakopjes of ornamenten. Ook wordt verhaald van huzaren uit Magelang die hun sabels wetten op dhyani-Boeddha’s en van vrolijke officieren die hun dinertjes met bestormingen van het heiligdom besloten. De Koning van Siam, in 1886 op bezoek bij de landvoogd Otto van Rees, deed op zijn rondreis door Nederlands-Indië de Borobudur aan en kreeg meer dan zijn zin: acht ossenkarren onvervangbare beelden en ornamenten, inclusief de enige tempelwachter van groot formaat werden naar Siam afgevoerd.
Restauratie
De eerste grote restauratie werd uitgevoerd van 1907-1911 door de toenmalige kapitein/majoor der Genie Theodoor van Erp. Als jong officier was hij gestationeerd te Magelang en in 1900 werd hij lid van de zogeheten Borobudur Commissie met dr. J.W. IJzerman als de stuwende kracht. De restauratie was een groot succes en dwong alom respect af vanwege zijn unieke aanpak waar geen enkele handleiding voor bestond. De Borobudur was op het eerste gezicht in zijn oude luister hersteld.
Oudheidkundige F.D.K. Bosch gaf vanaf 1915 een vervolg aan de restauratie van de Borobudur, die door T. van Erp was gestart, door reconstructie van de monumenten. Met de bouwkundige B. de Haan, de technische raadsman en medewerker van Bosch, werd op grond van de bijeengezochte fragmenten een reconstructie-tekening van het complex voltooid. Pas in 1953, nadat Bosch de Indische Dienst verlaten had, kon na veel stagnatie door malaise en oorlog, de wederopbouw van de hoofdtempel worden afgesloten.
Wegens het beperkte budget was de restauratie vooral gericht op het verbeteren van de waterafvoer en herstel van de structuur van het monument. Wilde het monument uiteindelijk structureel overleven dan diende op den duur een kolossale restauratie uitgevoerd te worden. De Borobudur is namelijk gebouwd op een heuvel en tropische regenbuien maken dat het monument fungeerde als een soort spons waardoor de stoepa uiteindelijk altijd implodeerde en verzakte en de reliëfs werden aangetast door mossen en vegetatie.
Totale ontmanteling en versterking van de heuvel en wederopbouw daarna bleek de enige remedie. In de periode 1973-1984 werd deze massale restauratie uitgevoerd, mede gefinancierd met geld van UNESCO. Het monument is dan ook te vinden op de Werelderfgoedlijst.
Het Borobudur probleem
Wetenschappers hebben zich lang en intensief beziggehouden met het fundamentele vraagstuk van de wijze waarop de Voor-Indische cultuurelementen Indonesië zijn binnengedrongen, alsmede wat de oorsprong is van de architectuur van de Borubudur en wat de betekenis is van de Sanskrit teksten en de gehanteerde symboliek. In de literatuur wordt dit complexe vraagstuk aangeduid als “het Borobudur probleem”. Met zijn publicaties en voordracht in 1919 stelde F.D.K. Bosch dat de Voor-Indische cultuurexpansie in de Archipel noch aan militaire veroveringen, noch aan kooplieden te danken is maar aan “clercken”, geleerden, die technische Sanskrit teksten over de vervaardiging van kunstwerken uit India naar Java brachten. Deze teksten werden door de Javaanse kunstenaars op eigen wijze in hun kunst toegepast. Veel van wat als specifiek Indonesisch cultuurgoed beschouwd werd, kan ook in India aangetoond worden. In 1921 was de Barabudur-monografie door N.J. Krom en T. van Erp verschenen, waarin Krom op grond van gebrekkige excerpten erin geslaagd was vast te stellen, welke Sanskrit tekst de Javaanse beeldhouwers in de 128 reliëfs van de tweede gaanderij uitgebeeld hebben. Wat de 332 reliëfs van de derde en vierde gaanderij weergaven, had hij gedeeltelijk kunnen vaststellen, zonder echter de literaire bron te kunnen vinden die daarbij als leidraad gebruikt was. De moeilijkheid was, dat de Sanskrit handschriften uit de bibliotheken van Londen, Parijs en India in deze tijd niet voor Krom toegankelijk waren. Bosch wist echter door analyse van de beschikbare secundaire bronnen aan te tonen, dat de door Krom als literaire bron aangewezen Galavyüha in werkelijkheid het laatste hoofdstuk was van een veel uitgebreider werk waarvan drie Chinese vertalingen van verschillende omvang bekend waren. Bosch’ studie culmineerde in “De Gouden Kiem”, een standaardwerk over Voor-Indische symboliek, dat in 1948 het licht zag.
Beschadigingen
Bij de aardbeving op Midden-Java in 2006 werd het Borobudur-complex niet beschadigd, de nabijgelegen Prambanan wel. Tijdens de uitbarsting van de Merapi vulkaan op 26 oktober 2010 is er vulkanische as op de Borobudur terechtgekomen. Inmiddels is de Borobudur weer schoon gemaakt en volledig voor toeristen open gesteld.
Indonesische Dessa
Na het bezoek aan de Boroboedoer reden we in kleine paardenkoetsjes naar een nabijgelegen Dessa. Een van de bekendste boeken uit de Nederlandse literatuur over Indonesië heet “Orpheus in de Dessa“, een boek dat ik lang geleden met veel plezier heb gelezen.
Deze kleine, verstilde roman beeldt het conflict uit tussen twee manieren van leven die niet samengaan. Aan de ene kant staat de ingenieur van de suikerfabriek, Willem Bake, een aardige, hardwerkende man uit Europa die vooral naar de toekomst kijkt en die vooruit wil komen in de wereld. Aan de andere kant staat Si-Bengkok, een mismaakte Javaanse jongen die mensen en dieren betovert met zijn fluitspel. Hij herinnert Bake aan iets dat hij diep in zijn hart wel weet, maar dat in zijn hardwerkende bestaan steeds meer op de achtergrond raakt: dat hij door in de toekomst te leven onherroepelijk iets kwijtraakt wat voor geen geld te koop is. De twee sluiten een noodlottige vriendschap. Het verhaal speelt zich af in de tijd van het Nederlands koloniaal bestuur, tegen het prachtige decor van oud-Java. Het boek is ook te lezen als een politieke roman die op een genuanceerde manier het Nederlands kolonialisme veroordeelt. Orpheus in de dessa van Augusta de Wit geldt als een van de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur.
Een desa (In het Nederlands ook wel “dessa”) is een dorp of dorpsstreek op het platteland van Indonesië. De desa vormt, samen met de kelurahan, de onderste bestuurslaag en is zelf onderdeel van het onderdistrict. De desa bestaat vaak uit meerdere kampongs (Indonesisch: kampung).
Ook in Nederlands-Indië was de desa (destijds als dessa gespeld) de kleinste bestuurseenheid.
Het hoofd van de desa is de Kepala Desa, ofwel het dorpshoofd. Desa’s hebben vaak ook regionale namen. Zo wordt in West-Sumatra een desa vaak nagari genoemd en in Papoea een kampung.